In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsverhouding en omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, [kind A] en [kind B]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht om het gezamenlijk gezag over de kinderen te handhaven en om omgang met hen te herstellen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en om de vader het recht op omgang te ontzeggen. De rechtbank Noord-Holland had eerder op 2 oktober 2019 de vrouw alleen met het gezag belast en de omgang ontzegd, omdat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was en er een risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de vader in de afgelopen jaren niet voldoende heeft meegewerkt aan de hulpverlening en dat er geen zicht is op verbetering in de communicatie tussen de ouders. De vader heeft sinds juni 2018 geen contact meer gehad met de kinderen, wat zijn zicht op hun ontwikkeling en behoeften heeft aangetast. Het hof concludeerde dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is om het eenhoofdig gezag van de vrouw te handhaven en dat omgang met de vader in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. De vader's verzoeken werden afgewezen, en de bestreden beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede communicatie tussen ouders voor gezamenlijk gezag en de noodzaak om de belangen van de kinderen voorop te stellen in beslissingen over gezag en omgang. Het hof heeft ook de informatieregeling tussen de ouders bevestigd, waarbij de vrouw de man op de hoogte moet houden van belangrijke zaken die de kinderen betreffen.