ECLI:NL:GHAMS:2020:2068

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
23-000174-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openlijke geweldpleging door een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een minderjarige verdachte die op 15 november 2019 in Heerhugowaard openlijk geweld heeft gepleegd tegen een 13-jarige jongen. De verdachte heeft samen met een ander de jongen tot stoppen gedwongen, hem beletten verder te rijden en hem meermalen geslagen. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft de eerdere uitspraak vernietigd en het primair tenlastegelegde bewezen verklaard. Het hof overweegt dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld en dat dergelijk gedrag gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengt. De verdachte is niet eerder strafrechtelijk veroordeeld en er is hulpverlening in gang gezet. Het hof legt een taakstraf van 40 uren op, in overeenstemming met de oriëntatiepunten voor jeugdzaken. De beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000174-20
datum uitspraak: 23 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-273265-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 15 november 2019 in de gemeente Heerhugowaard met een ander of anderen op of aan de openbare weg, de Van Noortwijklaan, althans op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek waarneembare plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, genaamd [slachtoffer], welk geweld bestond uit het tot stoppen dwingen van die - op een fiets rijdende - [slachtoffer] en/of het die [slachtoffer] beletten verder te rijden en/of het (vervolgens) (omver) duwen en/of trekken en/of slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen van die [slachtoffer];
subsidiair:
hij op of omstreeks 15 november 2019 in de gemeente Heerhugowaard [slachtoffer], heeft mishandeld, door die [slachtoffer] (een- of meerma(a)l(en)) te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnoties vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte consequent heeft gesteld het feit niet te hebben begaan en dat in dat kader er in het dossier een aantal ongerijmdheden zijn die maken dat er
zoveel twijfel is over zijn rol en zijn schuld, dat vrijspraak zou moeten volgen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaringen van de aangever, de medeverdachte en de beide getuigen kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van openlijke geweldpleging en dat de verdachte daaraan een significante bijdrage heeft geleverd. Die bijdrage bestaat er uit dat de verdachte het initiatief heeft genomen door op de aangever af te gaan, hem tegen te houden en hem een klap op de borst te geven. Direct daarna heeft de medeverdachte zich bij de verdachte en de aangever gevoegd – de medeverdachte heeft verklaard dat de aangever op dat moment al pijn had – en heeft ook hij de aangever geslagen. Onderwijl heeft de verdachte dreigende taal geuit en vervolgens zijn de beide verdachten samen vertrokken. Dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling – zoals door de raadsman betoogd – is op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte zelf niet aannemelijk geworden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 november 2019 in de gemeente Heerhugowaard met een ander op of aan de openbare weg, de Van Noortwijklaan, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, genaamd [slachtoffer], welk geweld bestond uit het tot stoppen dwingen van die - op een fiets rijdende - [slachtoffer] en het die [slachtoffer] beletten verder te rijden en het slaan van die [slachtoffer].
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen een toen 13-jarige jongen, door deze - op een fiets rijdende - jongen tot stoppen te dwingen, hem te beletten verder te rijden en hem meermalen te slaan. Twee vriendinnen van de jongen zijn hiervan getuige geweest. Dergelijk geweld veroorzaakt niet alleen pijn, maar brengt ook gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen teweeg. Het hof rekent dit de verdachte aan, ook het feit dat het, zoals hij zelf zegt, om een “kleine jongen” ging. Dat mogelijk die jongen eerst een vinger naar de verdachte en zijn medeverdachte heeft opgestoken, is geen excuus voor wat er is gevolgd.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof ook acht geslagen op het over de verdachte opgemaakte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 30 maart 2020 en op hetgeen overigens ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken, onder meer verwoord door de ter terechtzitting van aanwezige vertegenwoordigers van de Raad en van de Jeugd- en Gezinsbeschermers. Daaruit is naar voren gekomen dat er problematiek is op verschillende leefgebieden, maar dat binnen het civielrechtelijke kader de nodig geachte hulpverlening en begeleiding wordt ingezet, dan wel zal worden ingezet. De Raad heeft daarom geadviseerd om alleen een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 juni 2020 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof heeft daarom gekeken naar de straf die bij openlijke geweldpleging tegen personen pleegt te worden opgelegd bij zogenaamde ‘first offenders’ in jeugdzaken, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten Jeugd zoals opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt een taakstraf van 40 uren genoemd. Het hof ziet geen aanleiding daarvan af te wijken.
Alles afwegende, wordt een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uur passend en geboden geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 juli 2020.
Mr. A.M. Kengen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.