ECLI:NL:GHAMS:2020:2067

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
23-000302-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtreding van de Leerplichtwet 1969 door de moeder van een jongere

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, de moeder van een jongere, werd beschuldigd van het niet naleven van de verplichtingen uit de Leerplichtwet 1969. De tenlastelegging betrof het niet zorgen dat haar dochter, die als leerling was ingeschreven op een school, deze school geregeld bezocht in de periode van 23 tot en met 27 september 2019. De verdachte had eerder verlof aangevraagd voor een reis naar Jamaica, maar dit verlof was slechts voor een periode van tien schooldagen goedgekeurd. Ondanks de afwijzing van de leerplichtambtenaar heeft de verdachte haar dochter drie weken in Jamaica gehouden, zonder haar school op de hoogte te stellen van het verzuim.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan haar verplichtingen en dat er geen sprake was van overmacht die haar zou vrijstellen van deze verplichtingen. De verdachte had geen bewijs overgelegd dat haar dochter niet in staat was om naar school te gaan. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De beslissing is genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat er sindsdien geen schoolverzuim meer heeft plaatsgevonden.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de rechters de ernst van de zaak en de omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen. De wettelijke voorschriften die van toepassing zijn, zijn de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000302-20
datum uitspraak: 23 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-266296-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Jamaica) op [geboortedag 1] 1970,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 23 september 2019 tot en met 27 september 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 2006, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 2006, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 23 september 2019 tot en met 27 september 2019 te Amsterdam, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 2006, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

De moeder van de verdachte, die woonachtig was in Jamaica, is op 22 juli 2019 overleden. Op 15 september 2019 zou zij in Jamaica worden begraven. De verdachte wilde samen met dochter [slachtoffer] naar Jamaica reizen om bij de begrafenis aanwezig te zijn.
Op
30 juli 2019heeft de verdachte een schriftelijke aanvraag tot verlof wegens gewichtige omstandigheden ingediend bij het [school] voor de periode van 9 september tot en met 28 september 2019. Omdat dit om meer dan tien dagen ging, heeft de school de aanvraag doorgestuurd naar de leerplichtambtenaar.
Op
28 augustus 2019heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de verdachte en de leerplichtambtenaar. Uit dit gesprek is volgens de leerplichtambtenaar niet duidelijk geworden waarom de verdachte verlof voor de duur van drie weken heeft aangevraagd.
Op
29 augustus 2019heeft de leerplichtambtenaar de verlofaanvraag afgewezen omdat, in overleg met het [school], het missen van drie lesweken aan het begin van het schooljaar ongunstig is voor [slachtoffer] en de verdachte de duur van het aangevraagde verlof niet kon onderbouwen.
Op
2 september 2019heeft de directeur van het [school] aan de verdachte verlof toegekend voor [slachtoffer] voor de periode van 9 september tot en met 22 september 2019. Dit gaat om tien schooldagen.
Het hof overweegt voor de goede orde dat het in de stukken en het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding ziet om te oordelen dat de verdachte ondanks de afwijzing van de derde week verlof gerechtigd zou zijn geweest om haar dochter die derde week toch niet naar school te laten gaan.
Ondanks de afwijzing van de oorspronkelijke verlofaanvraag heeft de verdachte met [slachtoffer] drie weken in Jamaica verbleven en heeft zij verzuimd om [slachtoffer] in de periode van 23 september tot en met 27 september 2019 naar school te laten gaan. Dit betreft vijf schooldagen. Er is gedurende deze periode geen ziekmelding gedaan door de verdachte betreffende [slachtoffer], waardoor het [school] de laatste week als verzuim heeft doorgegeven aan de leerplichtambtenaar.
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] in Jamaica is gestoken door muggen en dat zij hierdoor een virus heeft opgelopen, waardoor zij niet tijdig naar Nederland kon terugreizen. De verdachte en [slachtoffer] zouden in Jamaica naar een arts zijn geweest die [slachtoffer] antibiotica heeft voorgeschreven. De verdachte heeft na een verzoek van de leerplichtambtenaar om een doktersverklaring een document overgelegd van het Olympic Medicare Centre in Kingston, gedateerd 17 november 2019, waarin handgeschreven en zonder vermelding van de naam van de auteur in het Engels wordt verklaard dat [slachtoffer] op 15 september 2019, derhalve de dag van de begrafenis van haar oma, is gezien met geïnfecteerde muggenbeten en niet in staat zou zijn geweest om de tien dagen daarop te reizen. De verdachte zou aldus hebben verkeerd in een overmachtssituatie, zodat zij ook niet de Leerplichtwet heeft overtreden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met de kantonrechter komt het hof tot het oordeel dat de verdachte niet heeft voldaan aan de verplichting om haar dochter [slachtoffer] naar school te laten gaan in de week van 23 tot en met 27 september 2019. In die week is dochter [slachtoffer] zonder ziekmelding en zonder het [school] op een andere manier vanuit Jamaica in kennis te stellen niet op het [school] verschenen. De verdachte heeft ook niet middels bijvoorbeeld e-mail berichten, vliegtickets of bankafschriften enig bewijs overgelegd dat zij aanvankelijk na twee weken zou terugreizen naar Nederland maar in plaats daarvan haar verblijf een week heeft moeten uitstellen en haar vlucht heeft omgeboekt, terwijl zij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is (geweest) om dergelijk bewijs over te leggen. Voorts is het voornoemde handgeschreven document gelet op de aard en inhoud ervan niet voldoende om alsnog aannemelijk te maken dat [slachtoffer] niet in staat is geweest om vóór 23 september 2019 naar Nederland terug te reizen.
Volgens het hof is dan ook niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een overmachtssituatie en was de verdachte verplicht om [slachtoffer] vanaf 23 september 2019 weer naar school te laten gaan. Dat is niet gebeurd, zodat de verdachte de Leerplichtwet heeft overtreden.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 juni 2020 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Voorafgaand aan de terechtzitting heeft de advocaat-generaal geverifieerd of er in de periode na het ten laste gelegde feit nog sprake is geweest van schoolverzuim van dochter [slachtoffer]. De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting medegedeeld dat hier sindsdien geen sprake meer van is geweest en dat [slachtoffer] sindsdien elke lesdag op het [school] aanwezig is geweest. Het hof houdt hier in het voordeel van de verdachte rekening mee bij de oplegging van de straf.
Het hof houdt tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof is van oordeel dat de draagkracht van de verdachte de oplegging van een geldboete niet toelaat. Tevens houdt het hof bij de strafoplegging rekening met het tijdsverloop.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 15 november 2019 onder CJIB nummer 0000001326629619.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.L. Bruinsma en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 juli 2020.
Mr. A.M. Kengen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=======================================================================
[…]