ECLI:NL:GHAMS:2020:2066

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
23-000206-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdstrafrechtzaak betreffende mishandeling en diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 23 januari 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 2001, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor mishandeling en diefstal. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 9 juli 2020, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De tenlastelegging omvatte mishandeling van het slachtoffer op 14 november 2018 in Wormerveer, waarbij de verdachte het slachtoffer meerdere keren met kracht in het gezicht zou hebben geslagen, en de diefstal van een identiteitskaart van het slachtoffer.

Het hof heeft geoordeeld dat de mishandeling wettig en overtuigend bewezen is, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal, omdat niet bewezen kon worden dat de identiteitskaart was weggenomen zoals tenlastegelegd. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als voldoende betrouwbaar beoordeeld, ondanks de door de raadsman aangevoerde twijfels over de verklaringen. De verdachte is eerder veroordeeld voor mishandeling, wat meegewogen is in de strafmaat.

De kinderrechter had de verdachte een taakstraf van 80 uren opgelegd, maar het hof heeft deze straf in hoger beroep verlaagd naar 50 uren werkstraf, met de mogelijkheid van jeugddetentie indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, en heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor de mishandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000206-20
datum uitspraak: 23 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-289399-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2001,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 november 2018 te Wormerveer, gemeente Zaanstad [slchtoffer] heeft mishandeld door die [slchtoffer] meerdere malen met kracht (al dan niet met een boksbeugel) tegen zijn gezicht te slaan/stompen;
2.
hij op of omstreeks 14 november 2018 te Wormerveer, gemeente Zaanstad een identiteitskaart (op naam van [slchtoffer] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slchtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.

Vrijspraak van feit 2

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, nu niet is komen vast te staan dat de identiteitskaart is weggenomen zoals bedoeld in artikel 310 Wetboek van Strafrecht, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 november 2018 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, [slchtoffer] heeft mishandeld door die [slchtoffer] meerdere malen met kracht tegen zijn gezicht te slaan.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en
omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van feit 1:

1.
Een proces-verbaal van aangifte met proces-verbaal nummer PL1100-2018220345-1, met bijlagen, van 3 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 3 tot en met 7).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, de door de aangever [slchtoffer] afgelegde verklaring:
[naam 1] zei tegen mij dat hij een nieuwe telefoon had gevonden. Hij zei dat hij de telefoon gewoon hield. [naam 1] vroeg mij of ik een pakje sigaretten wilde kopen, hij gaf mij een pinpas en ik heb een pakje sigaretten gekocht. Later blijkt dat deze telefoon en dus ook de pinpas van de moeder van [verdachte] is. Ik weet dat [verdachte] op de [adres 1] ergens bij nummer [adres 1] woont.
Op 14 november 2018 hoorde ik van mijn neef [naam 2] dat [verdachte] bij hem langs was geweest en had gevraagd waar de jongen met rode schoenen was. Ik ben de jongen met de rode schoenen. [naam 2] heeft [verdachte] verteld dat ik op de [adres 1] (het hof begrijpt: te Wormerveer) bij het speeltuintje was. Ik was hier samen met [naam 3] (het hof begrijpt: [naam 3] ). Omstreeks 21.00 uur zag ik dat [verdachte] achterop een scooter aankwam, van de scooter stapte en richting mij liep.
Ik zag dat [verdachte] met zijn rechter vuist richting mijn oog ging. Ik voelde dat zijn vuist mij ter hoogte van mijn linker oog raakte. Ik voelde direct een stekende pijn. Ik voelde dat [verdachte] dit nog ongeveer 4 à 5 keer herhaalde. Ik had erg veel pijn aan mijn oog. Ik heb toen voor ongeveer vijf seconden het bewustzijn verloren. Ik zag dat [verdachte] hierna wegging. Enkele minuten later hebben wij de politie en de ambulance gebeld. Ik ben toen meegenomen naar het ziekenhuis voor controle. Ik heb een letselverklaring hiervan en zal deze toevoegen bij de aangifte.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met proces-verbaal nummer PL1100-2018220345-5, van 28 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 12 tot en met 14).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, de door de getuige [naam 3] afgelegde verklaring:
[slchtoffer] (het hof begrijpt: [slchtoffer] ) is op 14 november 2018 door [verdachte] mishandeld op de speelplaats achter mijn huis. Ik ken [verdachte] wel maar ga niet echt met hem om. [verdachte] stapte van de brommer af en liep naar [slchtoffer] . [verdachte] sloeg [slchtoffer] gelijk op zijn gezicht. Ik zag dat [slchtoffer] op zijn slaap werd geraakt, ik zag dat [slchtoffer] op de grond viel en zag dat [verdachte] nog een keer of 3 à 4 op [slchtoffer] zijn gezicht en schouders sloeg. Ik woon op de [adres 2] in Wormerveer (het hof begrijpt: gemeente Zaanstad). Volgens mij woont [verdachte] op de [adres 1] (het hof begrijpt: het adres waarop de verdachte blijkens de stukken staat ingeschreven).
Ik heb [verdachte] horen zeggen dat [slchtoffer] de telefoon van zijn moeder had gestolen.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaal nummer PL1100-2018220345-8 van 25 november 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina 11).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
In de verklaring van aangever [slchtoffer] wordt gesproken over een telefoon en een pinpas, die
van diefstal afkomstig zouden zijn. De aangeefster is [aangeefster] . Zij heeft een zoon genaamd
[verdachte] ,
4.
Een geschrift, te weten een letselverklaring van dr. [naam 4] , chirurg, en [naam 5] , SEH-arts van het Zaans Medisch Centrum te Zaandam van 15 november 2018 (doorgenummerde pagina’s 8 en 9).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Betreft: de heer [slchtoffer] , geboren [geboortedag 2] -2001
wonende [adres 3]
Specialist: [naam 4] Datum: 14-11-2018
Behandelend arts: [naam 5] , SEH-arts Tijd: 22:02
Verwezen: Per ambulance
Diagnose
1. contusie aangezicht (het hof begrijpt: een blauwe plek)
2. trauma capitis (het hof begrijpt: een hersenschudding) zonder afwijkingen op de CT-scan
3. wazig zien met linker oog

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft opgemerkt dat het tenlastegelegde op 14 november 2018 plaats zou hebben gevonden, dat de aangever in januari 2019 aangifte heeft gedaan en dat de getuige [naam 3] in mei 2019 is gehoord. Dit ligt volgens de raadsman ver uit elkaar. Ook zou de aangever zijn verklaring volgens de raadsman niet in vrijheid hebben kunnen afleggen vanwege de door de instelling waar hij verbleef aan hem opgelegde verplichting tot het doen van aangifte. De raadsman heeft er voorts op gewezen dat de aangever blijkens de medische verklaring die dag wiet had gerookt en zich in het ziekenhuis niet veel meer van het voorval kon herinneren, terwijl hij er later nota bene wel nader over heeft verklaard. Ook komen volgens de raadsman de verklaringen van de aangever en van de getuige [naam 3] op verscheidene punten niet overeen en bovendien had de aangever destijds een relatie met getuige [naam 3] . Al met al zijn de verklaringen van de aangever en de getuige ontoereikend om als bewijs te kunnen worden gebruikt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde van oordeel dat de verklaring van de aangever en de verklaring van de getuige [naam 3] niet dusdanige onderlinge tegenstrijdigheden bevatten dat zij als onvoldoende betrouwbaar zouden moeten worden aangemerkt. De aangever en de getuige [naam 3] verklaren beiden namelijk duidelijk over de aanleiding van de mishandeling en ook verklaren beiden waar zij de verdachte van kennen. Zij verklaren beiden voorts dat de verdachte de aangever meermalen in het gezicht heeft geslagen. Uit de letselverklaring, pagina 9, volgt ook dat de aangever een (al dan niet lichte) hersenschudding heeft opgelopen, dat hij een blauwe plek op het aangezicht heeft en dat hij wazig ziet met het linkeroog. Dat de verdachte heeft geslagen met een boksbeugel is echter niet met voldoende zekerheid vast te stellen, zodat de verdachte van dat onderdeel wordt vrijgesproken.
De overige door de raadsman aangevoerde omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof zonder nadere motivering niet dusdanig, ook niet in onderlinge samenhang, dat zij bij het hof twijfel oproepen over voornoemde duidelijke en deels door de letselverklaring ondersteunde onderdelen van hun verklaringen. Voor het overige vindt hetgeen de raadsman in hoger beroep heeft aangevoerd zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft [slchtoffer] mishandeld door hem meermalen in het gezicht te slaan en heeft daardoor de lichamelijke integriteit van de aangever geschonden en hem pijn bezorgd. De verdachte heeft voor eigen rechter gespeeld en dat had hij niet mogen doen. Dit rekent het hof de verdachte dan ook aan.
Het hof verklaart slechts mishandeling bewezen, in tegenstelling tot de rechtbank die tevens diefstal bewezen heeft verklaard. Daar staat tegenover dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 juni 2020 eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens mishandeling. Dat de verdachte hieruit blijkbaar geen lering heeft getrokken, weegt voor het hof in zijn nadeel. In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juli 2020.
Mr. A.M. Kengen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]