Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
goedgekeurd SCM klasse M2 (oud klasse 1, Stichting Certificering Motorrijtuigbeveiliging) beveiligingssysteem” en ook niet beschikte over “
een gelijkwaardig af-fabriek ingebouwd systeem” zodat uitgangspunt is dat er geen dekking is. Tegen dit uitgangspunt wordt niet, althans niet op een voldoende kenbare wijze, in hoger beroep opgekomen zodat het bij de verdere beoordeling leidend is.
de naamloze vennootschap Delta Lloyd N.V.” wordt gedoeld op de wederpartij van [appellanten] in de vorige instantie. Ook moet voor hen aanstonds duidelijk zijn geweest dat die wederpartij na de vermelde fusie, die klaarblijkelijk niet voorafgaand aan het uitbrengen van de appeldagvaarding aan [appellanten] is medegedeeld, Nationale-Nederlanden is. Geen van partijen heeft verzocht om herstel van de onjuiste tenaamstelling. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal voor de deurwaarder die wordt gevraagd dit arrest te executeren echter ook aanstonds duidelijk zijn dat Nationale-Nederlanden de wederpartij van [appellanten] is en ook als er een rechtsmiddel wordt aangewend kan daar geen twijfel over bestaan. Een in rechte te respecteren belang van Delta Lloyd bij het beroep op de onjuiste tenaamstelling in de appeldagvaarding ontbreekt dan ook, zodat het beroep op niet-ontvankelijkheid dient te worden verworpen. Onbesproken kan daarom blijven wat de consequentie moet zijn van de omstandigheid dat de memorie van antwoord geen duidelijke conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring bevat.
Ik heb het formulier[het vragenformulier in verband met de diefstal van een object, hof]
door de tussenpersoon laten beoordelen en zij hebben dit zo goedgekeurd” en “
Dit[wat de beste optie was om te voorkomen dat de garantie zou vervallen, hof]
is ook met de heer [B] van Westeinder besproken”. Uit deze verklaringen blijkt echter niet dat er overleg met Westeinder Assuradeuren heeft plaatsgevonden, noch dat [appellanten] dat redelijkerwijze mochten aannemen. In nr. 2.2 van hun akte van 20 juli 2018 schreven [appellanten] met betrekking tot de persoon met wie [appellant sub 1] zou hebben gesproken – kennelijk de door hen genoemde getuige [B] – immers nog “
werkzaam bij Westeinder Adviesgroep”. Voor de e-mail van 4 mei 2017 waar [appellanten] naar verwijzen (zie rov. 3.9 hiervoor) geldt dat deze afkomstig is van “
[A] │Westeinder Adviesgroep” en dus ook niet van Westeinder Assuradeuren. Concrete feiten of omstandigheden die op de betrokkenheid van Westeinder Assuradeuren bij enige mededeling omtrent het remnaafslot of de wijze van beveiliging van de motor wijzen, hebben [appellanten] niet gesteld. Reeds omdat niet toegelicht is dat de in nr. 4.2 van de memorie van grieven genoemde getuige “
[B]” dezelfde persoon is als eerder genoemde [B] is de enkele vermelding dat die getuige werkzaam is bij Westeinder Assuradeuren ontoereikend om tot een ander oordeel te komen. Indien wel wordt gedoeld op [B] en verder op [A] , beiden in nr. 4.2 van de memorie van grieven aangeduid als “
medewerker Westeinder Assuradeuren”, als getuigen, dan geldt hetzelfde, omdat niet wordt toegelicht hoe het kan dat zij medewerker van het assuradeurenbedrijf zijn, terwijl voordien in de stukken was vermeld dat zij werkzaam zijn bij Westeinder Adviesgroep.
[A]” van Westeinder Adviesgroep blijkt niet dat over het slot is gecommuniceerd. Voorts heeft [appellant sub 1] ter comparitie in eerste aanleg weliswaar verklaard: “
Ik heb het slot dat ik heb gekocht[het wielnaafslot, hof]
laten zien aan een medewerker van Westeinder. Dit slot is goedgekeurd door hem voor de beveiliging van mijn motor”, maar [appellanten] hebben nagelaten te specificeren wanneer het slot is goedgekeurd, door wie en waarom dit slot is goedgekeurd terwijl daarmee qua beveiliging wordt afgeweken van het bepaalde op het clausuleblad. De gestelde uitlating is alles tezamen onvoldoende feitelijk onderbouwd. Dat betekent dat ook in hoger beroep aan bewijslevering niet wordt toegekomen.