ECLI:NL:GHAMS:2020:2009

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
200.252.465/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ontvankelijkheid en dekking van een motorverzekering na diefstal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten, vennoten van N-joy, tegen Delta Lloyd N.V. inzake een geschil over de dekking van een motorverzekering na diefstal. De motor, verzekerd bij Delta Lloyd via Westeinder Assuradeuren, werd gestolen op 31 maart 2017. Appellanten vorderden betaling van € 25.000,- op basis van de verzekeringsovereenkomst, maar de kantonrechter had eerder geoordeeld dat er geen dekking was omdat niet voldaan was aan de beveiligingseisen in de polis. Appellanten stelden dat zij met Westeinder Assuradeuren hadden overlegd over de beveiliging van de motor en dat hen was meegedeeld dat het gebruik van een wielnaafslot voldeed aan de eisen. De kantonrechter verwierp deze stelling, omdat niet was aangetoond dat Delta Lloyd gebonden was aan deze uitlating. In hoger beroep werd door Delta Lloyd aangevoerd dat appellanten niet-ontvankelijk waren omdat de verkeerde partij was gedagvaard. Het hof oordeelde dat de ontvanger van de appeldagvaarding had moeten begrijpen dat het om de fusie met Nationale-Nederlanden ging en verwierp het verweer van Delta Lloyd. Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de kantonrechter en oordeelde dat de grieven van appellanten niet tot een andere beslissing konden leiden. Appellanten werden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.252.465/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 6546532/CV EXPL 17-29536
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 juli 2020
inzake
[appellant sub 1],
[appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. O. Hammerstein te Amsterdam,
tegen
DELTA LLOYD N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: thans mr. T.R.A. Kerstholt te Amsterdam,
voorheen mr. M.H.J. Lubbers te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant sub 1] , [appellante sub 2] en Delta Lloyd genoemd. Appellanten zullen gezamenlijk met [appellanten] worden aangeduid.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 4 januari 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 9 november 2018, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen hen als eisers en Delta Lloyd als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – Delta Lloyd zal veroordelen tot betaling van € 21.750,- vermeerderd met wettelijke rente en kosten, alsook tot terugbetaling van hetgeen [appellanten] ingevolge het bestreden vonnis aan Delta Lloyd hebben betaald, met veroordeling van Delta Lloyd in de kosten van het geding in beide instanties.
Delta Lloyd heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.
[appellanten] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis van 22 juni 2018 (hierna: het tussenvonnis) onder 1.1 tot en met 1.5 feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Voor zover de inleiding op de grieven een grief tegen deze feitenvaststelling bevat, leidt die niet tot een aanpassing. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellanten] zijn vennoten van N-joy. Deze vennootschap onder firma was eigenaar van een motor, merk [merk] , type [type] met kenteken [kenteken] (hierna: de motor).
2.2.
De motor is door [appellanten] , handelend onder de naam N-joy V.O.F., verzekerd bij Delta Lloyd. De polis, gedateerd 25 november 2015, is afgegeven door Westeinder Assuradeuren B.V. (hierna: Westeinder Assuradeuren) als gevolmachtigde van Delta Lloyd.
2.3.
Naast Westeinder Assuradeuren speelt de vennootschap onder firma Westeinder Adviesgroep (hierna: Westeinder Adviesgroep) in deze zaak een rol. Deze bedrijven hebben ieder een eigen KvK-nummer.
2.4.
De dekking onder de afgesloten verzekering betreft aansprakelijkheid, mini casco en ongevallen opzittenden, waarbij mini casco bestaat uit module brand storm en natuur en module diefstal. Op pagina 1 van de polis is vermeld:
“Clausules 510, 513, 52; Zie aparte pagina met clausules”
Op pagina 3 van de polis zijn de volgende clausules vermeld:
ClausulebladClausule 510 beveiligingseisen ART SlotOm in de polis omschreven verzekerde motor te beveiligen tegen (partieel) diefstal en joyriding dient deze voorzien te zijn van een goedgekeurd ART motorfietsslot. Als niet voldaan is aan deze beveiligingseis of niet aannemelijk kan worden gemaakt dat ten tijde van de schadegebeurtenis het slot deugdelijk was afgesloten, is er geen dekking voor (partieel) diefstal en joyriding.Clausule 513 Beveiligingssysteem moet aanwezig zijnOm de in de polis omschreven motor te beveiligen tegen (partieel) diefstal en joyriding dient deze voorzien te zijn van een goedgekeurd SCM klasse M2 (oud klasse 1, Stichting Certificering Motorrijtuigbeveiliging) beveiligingssysteem bestaande uit een startblokkering, akoestische signalering en optische signalering.De aanwezigheid van het SCM beveiligingssysteem dient u, op verzoek van de maatschappij, na de schadegebeurtenis aan te tonen door het opsturen van het originele beveiligingscertificaat.In plaats van de aanwezigheid van het SCM beveiligingssysteem is ook een gelijkwaardig af-fabriek ingebouwd systeem toegestaan. Als er om die redenen geen beveiligingscertificaat is afgegeven, dient u op verzoek van de maatschappij de aanwezigheid van het beveiligingssysteem aannemelijk te maken.Als niet voldaan is aan de SCM beveiligingseis of niet aannemelijk kan worden gemaakt dat ten tijde van de schadegebeurtenis het beveiligingssysteem in werking was gesteld, is er geen dekking voor (partieel) diefstal en joyriding.Clausule 52 ART-klasse 4-slot moet aanwezig zijnWaar in de polisvoorwaarden staat ART-goedgekeurd slot, dient te worden gelezen ART-klasse-4-goedgekeurd slot.”
2.5.
De motor was af-fabriek voorzien van een startonderbreking, maar niet van een akoestisch of optisch alarm.
2.6.
[appellanten] hebben blijkens een op naam gestelde aankoopbon op 14 juli 2013 bij Motorcity Amsterdam een los remnaafslot gekocht, merk Abus, type 8077 DETECTO X-PLUS, voor een bedrag van € 139,49 (hierna: het remnaafslot).
2.7.
Wouterse heeft aangifte gedaan van diefstal van de motor op 31 maart 2017. In deze aangifte is vermeld dat de diefstal heeft plaatsgevonden tussen donderdag 30 maart 2017 te 23:30 en vrijdag 31 maart 2017 te 04:06 uur. Verder is daarin als verklaring van [appellant sub 1] onder meer opgenomen:
“Ik heb de motorfiets op zowel het stuurslot als remschijfslot gezet. De motor heeft geen alarm, maar het remschijfslot heeft wel een alarm.”

3.Beoordeling

3.1.
[appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd Delta Lloyd te veroordelen binnen veertien dagen na betekening van de uitspraak aan [appellanten] te betalen € 25.000,- op grond van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst, vermeerderd met wettelijke rente en kosten.
3.2.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat niet aan clausule 513 van de verzekeringsovereenkomst is voldaan, omdat de motor niet was voorzien van een “
goedgekeurd SCM klasse M2 (oud klasse 1, Stichting Certificering Motorrijtuigbeveiliging) beveiligingssysteem” en ook niet beschikte over “
een gelijkwaardig af-fabriek ingebouwd systeem” zodat uitgangspunt is dat er geen dekking is. Tegen dit uitgangspunt wordt niet, althans niet op een voldoende kenbare wijze, in hoger beroep opgekomen zodat het bij de verdere beoordeling leidend is.
3.3.
Verder heeft de kantonrechter in het tussenvonnis samengevat als volgt overwogen. De polis is ondertekend door Westeinder Assuradeuren als gevolmachtigde van Delta Lloyd. Voor het eerst op de comparitie hebben [appellanten] verklaard dat ‘Westeinder’ als tussenpersoon heeft laten weten dat met het gebruik van het wielnaafslot zou worden voldaan aan de in de polis gestelde eisen. Alleen als degene die deze uitlating heeft gedaan als gevolmachtigde van Delta Lloyd is opgetreden, ligt het – gelet op de bevoegdheid van een verzekeringsgevolmachtigde risico’s te accepteren – in de rede aan te nemen dat deze uitlating Delta Lloyd bindt. In dit verband zijn partijen in de gelegenheid gesteld bij akte een standpunt in te nemen over de positie van ‘Westeinder’ in deze kwestie. [appellanten] hebben tevens de gelegenheid gekregen bewijs te leveren van de door hen gestelde uitlating.
3.4.
In het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter geconstateerd dat [appellanten] in hun akte na tussenvonnis geen standpunt hebben ingenomen over de positie van ‘Westeinder’ in dezen, maar slechts getuigenbewijs hebben aangeboden met betrekking tot de gestelde uitlating. Met hun standpunt in hun akte uitlating producties van 12 oktober 2018 dat de onderhandelingen voorafgaand aan en gesprekken over de overeenkomst [appellanten] aanleiding hebben gegeven Westeinder Adviesgroep en Westeinder Assuradeuren met elkaar te vereenzelvigen, alsmede dat [appellanten] ervan mochten uitgaan dat zowel het geven van advies als het sluiten van de overeenkomst namens Delta Lloyd werden gedaan, heeft de kantonrechter geen rekening gehouden omdat deze standpunten te laat waren ingenomen en de akte uitlating producties in zoverre buiten beschouwing diende te worden gelaten. Ook inhoudelijk heeft de kantonrechter het beroep van [appellanten] op vereenzelviging behandeld en verworpen. Naar diens oordeel hadden [appellanten] geen omstandigheden gesteld die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat Westeinder Assuradeuren en Westeinder Adviesgroep twee bedrijven zijn die van elkaar dienen te worden onderscheiden. Omdat alleen Westeinder Assuradeuren een volmacht had van Delta Lloyd en namens haar kon optreden, en [appellanten] niet hadden gesteld dat door (een medewerker van) Westeinder Assuradeuren de gestelde uitlating over het wielnaafslot is gedaan, is de kantonrechter teruggekomen van zijn beslissing getuigen te doen horen, omdat getuigenbewijs niet meer tot beslissing van de zaak in het voordeel van [appellanten] kon leiden. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en [appellanten] veroordeeld in de kosten van het geding.
3.5.
Tegen de in rov. 3.4 weergegeven beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met vier grieven op. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.6.
Het meest verstrekkende verweer van Delta Lloyd luidt dat [appellanten] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat de verkeerde partij in hoger beroep is betrokken. Dit verweer heeft Delta Lloyd als volgt toegelicht. Per 3 januari 2019, een dag voordat de appeldagvaarding werd uitgebracht, is Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. als verdwijnende vennootschap gefuseerd met Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: Nationale-Nederlanden). De in eerste aanleg betrokken partij is toen opgehouden te bestaan. Bovendien hebben [appellanten] niet die partij in hoger beroep gedagvaard, maar de naamloze vennootschap Delta Lloyd N.V. Blijkens de gegevens uit het handelsregister is die rechtspersoon echter al sinds 1 juni 2017 opgeheven.
3.7.
Het verweer van Delta Lloyd faalt. Beslissend is wat de ontvanger van de appeldagvaarding gelet op de omstandigheden van het geval heeft moeten begrijpen. Het exploot waarbij hoger beroep is ingesteld is gedaan aan het kantoor van de advocaat bij wie Delta Lloyd laatstelijk ter zake van dit geding woonplaats had gekozen (art. 63 lid 1 in verbinding met art. 79 lid 2 tweede volzin Rv). Voor de advocaat die in eerste aanleg voor Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. is opgetreden en na de vermelde fusie voor Nationale-Nederlanden de memorie van antwoord heeft ingediend, alsmede voor diens opdrachtgeefster, moet gelet op de vermelding in de appeldagvaarding van de datum van het bestreden vonnis, het zaak- en rolnummer van dat vonnis, de aanduiding van de procespartijen in dat vonnis en de (overige) vermeldingen in de appeldagvaarding aanstonds duidelijk zijn geweest dat door [appellanten] een vergissing was begaan en dat met “
de naamloze vennootschap Delta Lloyd N.V.” wordt gedoeld op de wederpartij van [appellanten] in de vorige instantie. Ook moet voor hen aanstonds duidelijk zijn geweest dat die wederpartij na de vermelde fusie, die klaarblijkelijk niet voorafgaand aan het uitbrengen van de appeldagvaarding aan [appellanten] is medegedeeld, Nationale-Nederlanden is. Geen van partijen heeft verzocht om herstel van de onjuiste tenaamstelling. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal voor de deurwaarder die wordt gevraagd dit arrest te executeren echter ook aanstonds duidelijk zijn dat Nationale-Nederlanden de wederpartij van [appellanten] is en ook als er een rechtsmiddel wordt aangewend kan daar geen twijfel over bestaan. Een in rechte te respecteren belang van Delta Lloyd bij het beroep op de onjuiste tenaamstelling in de appeldagvaarding ontbreekt dan ook, zodat het beroep op niet-ontvankelijkheid dient te worden verworpen. Onbesproken kan daarom blijven wat de consequentie moet zijn van de omstandigheid dat de memorie van antwoord geen duidelijke conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring bevat.
3.8.
Deze zaak betreft een dekkingsgeschil. Zoals uit rov. 3.2 hiervoor blijkt, strekt bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt dat er geen dekking is voor de diefstal van de motor. Dat kan slechts anders zijn indien [appellanten] aantonen dat Delta Lloyd gebonden is aan de door hen gestelde uitlating dat met het gebruik van het wielnaafslot zou worden voldaan aan de in de polis gestelde eisen, ondanks dat de motor niet was voorzien van een goedgekeurd SCM beveiligingssysteem of een gelijkwaardig af-fabriek ingebouwd systeem.
3.9.
[appellanten] hebben hun grieven in de kern als volgt toegelicht. [appellant sub 1] heeft namens [appellanten] met (een medewerker van) Westeinder Assuradeuren overlegd op welke wijze hij de motor diende te beveiligen zodat de motor gedekt was onder de verzekering. Naar aanleiding van dit overleg is de motor uitgerust met een geïntegreerd immobiliser-systeem. Tevens is de motor beveiligd met een Abus X Plus Slot (het wielnaafslot, hof). Op 4 mei 2017 is Westeinder Assuradeuren via [appellanten] in het bezit gekomen van de op grond van artikel 7:941 lid 2 BW relevante bescheiden, alsmede van de sleutels van de motor en het wielnaafslot. [A] heeft dit bij e-mail van 4 mei 2017 aan [appellant sub 1] bevestigd en daarin gemeld dat alles naar Delta Lloyd is verzonden.
3.10.
Het hof stelt het volgende voorop. Als door Delta Lloyd gesteld (nr. 15 antwoordakte van 14 september 2018) en door [appellanten] niet voldoende gemotiveerd bestreden, moet worden aangenomen dat Westeinder Adviesgroep een tussenpersoon is die verzekerden (zelfstandig) adviseert en bemiddelt bij de totstandkoming van verzekeringsovereenkomsten, dat Westeinder Assuradeuren een daarvan te onderscheiden entiteit is die het assuradeurenbedrijf uitoefent, alsmede dat alleen Westeinder Assuradeuren een volmacht had van Delta Lloyd.
3.11.
[appellanten] stellen dat [appellant sub 1] overleg heeft gevoerd met Westeinder Assuradeuren over de beveiliging van de motor. Daartoe verwijzen zij naar verklaringen die [appellant sub 1] ter comparitie in eerste aanleg heeft afgelegd (zie nr. 3.7 van de memorie van grieven): “
Ik heb het formulier[het vragenformulier in verband met de diefstal van een object, hof]
door de tussenpersoon laten beoordelen en zij hebben dit zo goedgekeurd” en “
Dit[wat de beste optie was om te voorkomen dat de garantie zou vervallen, hof]
is ook met de heer [B] van Westeinder besproken”. Uit deze verklaringen blijkt echter niet dat er overleg met Westeinder Assuradeuren heeft plaatsgevonden, noch dat [appellanten] dat redelijkerwijze mochten aannemen. In nr. 2.2 van hun akte van 20 juli 2018 schreven [appellanten] met betrekking tot de persoon met wie [appellant sub 1] zou hebben gesproken – kennelijk de door hen genoemde getuige [B] – immers nog “
werkzaam bij Westeinder Adviesgroep”. Voor de e-mail van 4 mei 2017 waar [appellanten] naar verwijzen (zie rov. 3.9 hiervoor) geldt dat deze afkomstig is van “
[A] │Westeinder Adviesgroep” en dus ook niet van Westeinder Assuradeuren. Concrete feiten of omstandigheden die op de betrokkenheid van Westeinder Assuradeuren bij enige mededeling omtrent het remnaafslot of de wijze van beveiliging van de motor wijzen, hebben [appellanten] niet gesteld. Reeds omdat niet toegelicht is dat de in nr. 4.2 van de memorie van grieven genoemde getuige “
[B]” dezelfde persoon is als eerder genoemde [B] is de enkele vermelding dat die getuige werkzaam is bij Westeinder Assuradeuren ontoereikend om tot een ander oordeel te komen. Indien wel wordt gedoeld op [B] en verder op [A] , beiden in nr. 4.2 van de memorie van grieven aangeduid als “
medewerker Westeinder Assuradeuren”, als getuigen, dan geldt hetzelfde, omdat niet wordt toegelicht hoe het kan dat zij medewerker van het assuradeurenbedrijf zijn, terwijl voordien in de stukken was vermeld dat zij werkzaam zijn bij Westeinder Adviesgroep.
3.12.
Voor zover [appellanten] tot het tussenvonnis veronderstelden van doen te hebben met één bedrijf, zoals zij stellen, kan die onjuiste veronderstelling evenmin voor risico van Delta Lloyd worden gebracht: de namen van Westeinder Assuradeuren en Westeinder Adviesgroep verschillen duidelijk van elkaar. De stelling dat niet met [appellanten] is overeengekomen dat zij zouden communiceren met twee separate bedrijven en dat dit niet expliciet aan hen is meegedeeld, doen daar niet aan af. Ook hun stelling dat het niet ongebruikelijk is dat een vennootschap handelt onder verschillende handelsnamen baat [appellanten] niet. De twee bedrijven hebben blijkens de vermelding in het handelsregister verschillende KvK-nummers en verrichten verschillende activiteiten, hetgeen door [appellanten] op zich ook niet wordt betwist (nr. 10 akte uitlating producties van 12 oktober 2018). Los daarvan ontving [appellant sub 1] naar eigen zeggen (nr. 3.12 memorie van grieven) e-mails van [A] die werden ondertekend met Westeinder Adviesgroep en staat vast dat de verzekeringsovereenkomst is gesloten met Delta Lloyd waarbij de polis werd ondertekend door Westeinder Assuradeuren (zie ook nr. 3.13 memorie van grieven). Het antwoord op de vraag in welke hoedanigheid iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst is opgetreden, hangt af van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkander hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Op grond van hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, kan niet worden aangenomen dat zij er gerechtvaardigd vanuit mochten gaan dat door Westeinder Assuradeuren namens Delta Lloyd mededelingen zijn gedaan over het goedkeuren van het remnaafslot in afwijking van het bepaalde op het clausuleblad. Verder geldt als uitgangspunt dat slechts onder uitzonderlijke omstandigheden plaats is voor vereenzelviging van betrokken entiteiten, dat is: het volledig wegdenken van het identiteitsverschil (vgl. HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2285). Omstandigheden die dat kunnen rechtvaardigen doen zich niet voor.
3.13.
[appellanten] hebben hun stelling dat zowel Westeinder Assuradeuren als Westeinder Adviesgroep aan [appellant sub 1] hebben meegedeeld dat de vervangende beveiligingsmaatregelen in overeenstemming waren met de polisvoorwaarden niet nader feitelijk onderbouwd. Nu dat wel op hun weg had gelegen, wordt deze stelling bij gebreke van een voldoende onderbouwing gepasseerd. Het aanbod van [appellanten] getuigen te horen kan hierin geen verandering brengen. Er is niet aan de stelplicht voldaan zodat niet aan bewijslevering wordt toegekomen.
3.14.
Omdat vast staat dat alleen Westeinder Assuradeuren een volmacht van Delta Lloyd had en, zoals uit het voorgaande volgt, niet is aangetoond dat Delta Lloyd is gebonden aan de (gestelde) uitlating dat met het gebruik van het wielnaafslot zou worden voldaan aan de in de polis gestelde eisen is – gezien hetgeen hiervoor in rov. 3.2 is overwogen – de vordering van [appellanten] niet toewijsbaar.
3.15.
Als zelfstandig dragende afwijzingsgrond komt daarbij dat de gestelde uitlating dat met het gebruik van het wielnaafslot zou worden voldaan aan de in de polis gestelde eisen niet voldoende is onderbouwd. [appellanten] hebben volstaan met een aanbod schriftelijk bewijs en getuigenbewijs van deze uitlating te leveren. Het lag echter op hun weg de WhatsApp-gesprekken waarover op de comparitie in eerste aanleg is gesproken te achterhalen en om een afschrift daarvan samen met de andere schriftelijke bewijsmiddelen waarover zij stellen te (kunnen) beschikken (e-mails, een schriftelijke verklaring van ‘Westeinder’, ‘of andere schriftelijke stukken’) uit eigen beweging in het geding te brengen in plaats van een bewijsopdracht af te wachten. Gelet op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert, kon een nadere onderbouwing van de gestelde uitlating niet achterwege blijven, temeer omdat Delta Lloyd blijkens haar antwoordakte van 14 september 2018 (nr. 9) (wel) bij Westeinder Adviesgroep het dossier heeft opgevraagd. Uit het door haar overgelegde afschrift van gevoerde WhatsApp-gesprekken tussen [appellant sub 1] en “
[A]” van Westeinder Adviesgroep blijkt niet dat over het slot is gecommuniceerd. Voorts heeft [appellant sub 1] ter comparitie in eerste aanleg weliswaar verklaard: “
Ik heb het slot dat ik heb gekocht[het wielnaafslot, hof]
laten zien aan een medewerker van Westeinder. Dit slot is goedgekeurd door hem voor de beveiliging van mijn motor”, maar [appellanten] hebben nagelaten te specificeren wanneer het slot is goedgekeurd, door wie en waarom dit slot is goedgekeurd terwijl daarmee qua beveiliging wordt afgeweken van het bepaalde op het clausuleblad. De gestelde uitlating is alles tezamen onvoldoende feitelijk onderbouwd. Dat betekent dat ook in hoger beroep aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
3.16.
De grieven van [appellanten] behoeven gelet op het voorgaande geen afzonderlijke bespreking omdat zij niet tot andere beslissingen in deze zaak kunnen leiden.
3.17.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
3.18.
De bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op voldoende concreet gemotiveerde stellingen die, indien bewezen, tot andere beslissingen in deze zaak kunnen leiden. De bewijsaanbiedingen zullen daarom als niet ter zake dienend worden gepasseerd.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Delta Lloyd begroot op € 2.020,- aan verschotten en € 1.391,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.W.M. Tromp en M.M. Korsten-Krijnen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.