4.1.De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:
“Aftrek van kosten voor genees- en heelkundige hulp
7. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op aftrek van € 2.851 ter zake van een IVF-behandeling. Omdat het de vijfde behandeling is, wordt deze niet vergoed door de zorgverzekeraar. Die vergoedt alleen de eerste drie behandelingen, aldus eiser. Verweerder heeft dit standpunt bestreden. Er is geen afwijzing van deze kosten door de zorgverzekeraar overgelegd. Niet blijkt dat de kosten op eiser drukken, aldus verweerder.
8. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001, komen uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaser-behandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen, voor aftrek in aanmerking. Uitgaven die ten laste komen van een verplicht of overeengekomen (vrijwillig) eigen risico komen niet voor aftrek in aanmerking (artikel 6.18, eerste lid, aanhef en onderdeel f, Wet IB 2001). Op eiser rust, gelet op de betwisting door verweerder, de bewijslast dit aannemelijk te maken.
9. Eiser heeft nagelaten aannemelijk te maken dat hij de kosten heeft gemaakt en deze op hem drukken. Het enkele overleggen van een rekening is daartoe onvoldoende. De rechtbank tekent hierbij aan dat eisers stelling dat de behandeling niet door de verzekeraar wordt vergoed niet is onderbouwd. Verweerder heeft terecht de aftrek van deze kosten achterwege gelaten. De rechtbank verwerpt deze grief van eiser.
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
10. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op aftrek van € 310 ter zake van kosten voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed. Eisers echtgenote leidt aan acné, eczeem en/of candida. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn echtgenote leidt aan acné een verwijzing van [naam huisarts] , huisarts, overgelegd waarin staat dat de echtgenote voor een acnébehandeling wordt doorverwezen. De verwijzing is gedagtekend 1 maart 2010. Voorts heeft eiser verwezen naar een verslag van 22 juli 2005 van de huisarts waaruit valt op te maken dat bij eisers echtgenote candida is geconstateerd. Verweerder heeft dit standpunt bestreden.
11. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel g, van de Wet IB 2001 juncto artikel 38, eerste lid, onderdelen a en b, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, voor zover hier van belang, worden uitgaven voor extra kleding en beddengoed in aanmerking genomen voor een bedrag van € 310 indien de genoemde uitgaven voortvloeien uit ziekte of invaliditeit van een persoon die tot het huishouden van de belastingplichtige behoort en de ziekte of invaliditeit ten minste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren. Op eiser rust, bij betwisting door verweerder, de bewijslast dit aannemelijk te maken.
12. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat extra kosten zijn gemaakt als gevolg van de huidaandoening acné, eczeem of candida bij zijn partner. Daarvoor is redengevend dat de verklaringen waar eiser naar verwijst dateren van vijf respectievelijk tien jaar vóór het onderhavige belastingjaar. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn partner in het onderhavige jaar deze huidaandoeningen onder de leden had. Daar komt bij dat eiser geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt van behandeling van deze aandoeningen door zalven of crèmes waardoor extra uitgaven zijn gedaan als gevolg van deze aandoeningen. De rechtbank verwerpt deze grief van eiser.
13. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op een aanvullende aftrek van € 25 voor kosten van vervoer naar de huisarts, apotheek en dergelijke. Eiser vindt deze forfaitaire stelpost redelijk. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de stukken niet blijkt dat eiser deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. De wettelijke regeling kent geen gemiddelden of stelposten, aldus verweerder.
14. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 zijn de kosten van vervoer aftrekbaar. Op eiser rust, bij betwisting door verweerder, de bewijslast aannemelijk te maken dat hij de geclaimde kosten heeft gemaakt en dat de kosten op hem hebben gedrukt.
15. De rechtbank overweegt dat verweerder dit forfaitair bedrag aan kosten terecht niet in aftrek heeft toegelaten omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het kosten betreft die voor aftrek in aanmerking komen, dat hij de door hem gestelde vervoerskosten heeft gemaakt en dat deze (indien gemaakt) op hem drukken. De rechtbank verwerpt ook deze grief van eiser.
Aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten
16. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op aftrek van € 1.500 ter zake van weekenduitgaven voor gehandicapten. Eisers zwager is gehandicapt en woont bij zijn ouders (eisers schoonouders). Iedere maand verblijft zijn zwager een weekend bij hem en zijn partner om de schoonouders te ontzien. Zijn zwager woont bij zijn ouders omdat hij 24-uurszorg behoeft. Dat eisers zwager een aan hem toegekend persoonsgebonden budget en Wajong-uitkering ontvangt doet daar niet aan af.
Voorts meent eiser dat thuiszorg gelijk moet worden gesteld aan intramurale zorg. Volgens hem is de wetgeving ter zake zo bedoeld dat personen die niet in een inrichting verblijven maar door familie worden opgevangen, ook onder deze aftrekregeling vallen. Immers is het al een aantal jaren overheidsbeleid om ouderen en gehandicapten zoveel mogelijk in hun (familie)omgeving te laten verblijven. De wettelijke regeling die ziet op de aftrek van de daaraan verbonden kosten blijft achter bij deze door de overheid gewenste maatschappelijke ontwikkeling.
Verweerder stelt dat eisers zwager niet in een inrichting verblijft en dus niet in aanmerking komt voor aftrek. Daar komt bij dat de zwager een Wajong-uitkering en een persoonsgebonden budget ontvangt en dus zelf de kosten kan dragen van zijn verblijf bij een reis naar eiser, aldus verweerder.
17. Op grond van artikel 6.25, eerste lid, van de Wet IB 2001 zijn weekenduitgaven voor gehandicapten, voor zover hier van belang, de extra uitgaven die door een belastingplichtige worden gedaan om zijn ernstig gehandicapte kind, broer of zus te verzorgen, mits deze 21 jaar of ouder is en doorgaans in een inrichting verblijft. Artikel 20, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) bepaalt dat iemand voor de toepassing van artikel 6.25 van de Wet IB 2001 als ernstig gehandicapt wordt beschouwd indien hij gelet op zijn beperkingen aanspraak maakt op opname in een bij of krachtens de Wet langdurige zorg geregelde intramurale inrichting. Op eiser rust, bij betwisting door verweerder, de bewijslast aannemelijk te maken dat de zwager van eiser, overeenkomstig het bepaalde in artikel 20, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit, moet worden beschouwd als ernstig gehandicapt zodat eiser op grond van artikel 6.25, eerste lid, van de Wet IB 2001 recht heeft op aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten.
18. De rechtbank overweegt dat eiser niet in zijn bewijslast is geslaagd. Eiser heeft niet onderbouwd dat zijn zwager voldoet aan de in artikel 20, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit gestelde eisen. Eiser voldoet reeds daarom niet aan de voorwaarden voor aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten als bedoeld in artikel 6.25 van de Wet IB 2001, zodat verweerder deze aftrek terecht niet heeft toegestaan. De rechtbank ziet geen aanleiding eisers ruime interpretatie van voornoemde eisen te volgen. De rechtbank verwerpt deze grief van eiser.
19. Al het voorgaande overziend komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de genoemde kosten terecht niet in aftrek heeft toegelaten. Het beroep is dan ook ongegrond.
20. Bij deze uitkomst van de procedure ziet de rechtbank geen aanleiding voor vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.”