ECLI:NL:GHAMS:2020:1228

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
K19/230441
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot vervolging in geval van valsheid in geschrift, verduistering en oplichting door bestuurder van beleggingsfondsen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 april 2020 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met het rekestnummer K19/230441. Het hof heeft het beklag van klager, die als bestuurder van stichtingen toezicht hield op door beklaagde beheerde beleggingsfondsen, behandeld. Klager had aangifte gedaan van valsheid in geschrift, verduistering en oplichting door beklaagde. De officier van justitie had besloten geen strafvervolging in te stellen, omdat klager volgens hem nog civielrechtelijke mogelijkheden had en er beperkte opsporingscapaciteit was bij de financiële recherche. Het hof oordeelde echter dat er voldoende aanknopingspunten waren voor nader onderzoek naar de beschuldigingen, die ook in civielrechtelijke procedures aan de orde waren geweest.

Het hof heeft vastgesteld dat uit de civiele vonnissen en overgelegde stukken een vermoeden van strafbare feiten naar voren komt. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de erkenning van beklaagde dat hij bewijsstukken had gefabriceerd en het onterecht overboeken van grote bedragen naar een buitenlandse rekening. Het hof concludeert dat er voldoende algemeen belang is bij strafvervolging en dat het openbaar ministerie de afweging om niet te vervolgen niet kan handhaven. Daarom heeft het hof besloten de officier van justitie te bevelen tot vervolging over te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K19/230441 van
[klager],
wonende te [plaats],
klager.

1.Het beklag

Het hof heeft op 23 september 2019 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket
Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde](hierna: beklaagde) ter zake van valsheid in geschrift, verduistering en oplichting.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 11 december 2019 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland van 19 november 2019.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 4 maart 2020 het beklag toe te lichten. Klager is, bijgestaan door mr. R.A.M. Schram, advocaat te Haarlem, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft het hof beklaagde in de gelegenheid gesteld op 4 maart 2020 op een ander tijdstip te worden gehoord. Beklaagde is, daarbij bijgestaan door mr. P.M.A.C. van de Wouw, advocaat te Utrecht, in raadkamer verschenen en heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Klager heeft, als bestuurder van de stichtingen die toezicht hielden op de door beklaagde beheerde fondsen [fonds 1], [fonds 2] en [fonds 3], aangifte gedaan van valsheid in geschrift, verduistering en oplichting, gepleegd door beklaagde.
Voor de weergave van de feitelijke uitgangspunten die van belang zijn voor de beoordeling verwijst het hof naar de inhoud van het ambtsbericht.
Het toetsingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
De overwegingen van het hof
Naar aanleiding van klagers aangifte heeft er geen politieonderzoek plaatsgevonden, omdat klager volgens de officier van justitie nog civielrechtelijke mogelijkheden had en omdat er schaarse opsporingscapaciteit is bij de financiële recherche.
De beschuldigingen van klager aan beklaagde zijn ook aan de orde (geweest) in civielrechtelijke procedures. Uit in deze procedures overgelegde stukken, alsook in de vonnissen van de civiele rechter, komt – zoals hierna kort wordt weergegeven – een vermoeden van strafbare feiten naar voren en kunnen aanknopingspunten voor nader onderzoek worden gevonden.
Valsheid in geschrift
In een procedure tot faillietverklaring van [fonds 1] heeft beklaagde een e-mail van een medewerker van de afdeling Klantintegriteit van de SNS Bank aan de rechtbank overgelegd, ter onderbouwing van zijn stelling dat de halfjaarlijkse betalingen waren uitgekeerd. Uit het faillissementsvonnis van 16 juli 2019 blijkt dat toen beklaagde werd geconfronteerd met een schriftelijke verklaring van de SNS Bank dat de voornoemde verklaring niet van een medewerker van de bank afkomstig was, hij ter zitting heeft erkend dat hij twee berichten heeft samengevoegd en zo een bewijsstuk heeft gefabriceerd.
Ook zou beklaagde koop-/aannemingsovereenkomsten hebben gebruikt waaronder een handtekening staat die niet afkomstig is van de in die overeenkomst genoemde persoon; deze persoon zou dit zelf tegenover klager hebben verklaard.
Verduistering en oplichting
In het kort geding vonnis van 11 juni 2019 is overwogen dat beklaagde een bedrag van ruim € 1.000.000,00 van [fonds 3], dat uitgekeerd had moeten worden aan de participanten, heeft overgeboekt naar een Duitse bankrekening met geen ander doel dan het onttrekken van dit bedrag aan het vermogen van de vennootschap, om het buiten bereik van de participanten te houden. Klager verklaart dat beklaagde bovendien nog steeds geen nadere informatie heeft willen geven over de vindplaats van dit geldbedrag.
In datzelfde vonnis is overwogen dat beklaagde klager in januari 2019, toen deze niet wilde meewerken aan een onroerendgoedtransactie zonder de garantie dat de opbrengst van die transactie zou worden afgedragen aan de [fonds 3] controlerende stichting, op niet rechtsgeldige wijze heeft doen uitschrijven als bestuurder van die stichting. Vervolgens heeft de transactie alsnog plaatsgevonden, voordat de voorzieningenrechter de uitschrijving van klager terug had kunnen draaien.
Het vonnis van 11 juni 2019 bepaalt dat beklaagde een bedrag ter hoogte van
€ 2.500.000,00 aan de participanten van [fonds 3] moet betalen, omdat
[fonds 3] haar verplichtingen niet nakwam. De door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsom en lijfsdwang hebben niet het gewenste effect van betaling van dit bedrag gehad.
Indien bewezen, gaat het om omvangrijke fraude. Er is dan ook alle reden om hiernaar onderzoek te verrichten. Temeer omdat zulk onderzoek niet voor alle mogelijk aan de orde zijnde strafbare feiten een groot beslag op de opsporingscapaciteit hoeft te leggen, kan het hof zich niet vinden in de door het openbaar ministerie gemaakte afweging. Er is voldoende algemeen belang bij strafvervolging.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof beveelt de officier van justitie om
[beklaagde]te vervolgen ter zake van het feit/de feiten waarop het beklag betrekking heeft.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
20 april 2020 door mrs. N. van der Wijngaart, voorzitter, M.J.G.B. Heutink en
A.M.P. Geelhoed, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en, bij afwezigheid van de griffier, alleen ondertekend door de voorzitter.