In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een erfrechtelijk geschil na verwijzing door de Hoge Raad. De centrale vraag is of de erflater ten tijde van het opmaken van zijn testament wilsbekwaam was. De erflater, een tandarts, overleed op 28 juli 2008. In zijn testament, opgemaakt op 23 mei 2008, benoemde hij [appellante] als enige erfgenaam, terwijl zijn dochters als legatarissen werden aangemerkt. De dochters, aangeduid als [geintimeerden], betwisten de wilsbekwaamheid van de erflater en hebben bewijs aangeboden dat hij dementerend was op het moment van het opmaken van het testament. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat de [geintimeerden] aan hun stelplicht hebben voldaan door medische verklaringen over te leggen. Het hof moet nu beoordelen of [appellante] deze stelling voldoende heeft betwist en of de [geintimeerden] toegelaten moeten worden tot bewijslevering. Het hof heeft besloten dat de [geintimeerden] inderdaad toegelaten worden tot bewijs van hun stelling dat de erflater ten tijde van het testament dementerend was en niet in staat om zijn wil te verklaren. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering.