Uitspraak
28 februari 1986.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 1986 uitspraak gedaan over de ingangsdatum van een notarieel invaliditeitspensioen in het geval van overmacht. De eiseres, Stichting Notarieel Pensioenfonds (NPF), had in cassatie beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage, die had bepaald dat de verweerder, die in 1959 zijn deelname aan het pensioenfonds had beëindigd, recht had op het pensioen vanaf februari 1963. De verweerder had zich in 1981 tot de Kantonrechter gewend met het verzoek om te verklaren dat zijn pensioen op 30 april 1959 moest ingaan, maar dit verzoek was afgewezen. De Rechtbank had echter geoordeeld dat de verweerder door overmacht, in de vorm van een psychische toestand, niet in staat was geweest om tijdig een aanvraag in te dienen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rolrechter niet onterecht had gehandeld door de partijen de gelegenheid te geven om een akte in te dienen, maar dat dit niet gelijkstond aan toestemming voor een nadere conclusie. De Hoge Raad heeft bevestigd dat de overmachtstoestand voor rekening van het NPF komt, en dat het pensioen niet pas ingaat op de datum van de aanvraag, maar op het moment dat de overmacht begon. De Hoge Raad heeft het beroep van NPF verworpen en hen in de kosten van het geding veroordeeld.