ECLI:NL:GHAMS:2019:971
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en verzoek om dwangsommen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 2011, 2012 en 2013. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde W.L. Tulp, had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen die door de inspecteur van de Belastingdienst waren opgelegd. De inspecteur had de navorderingsaanslagen gehandhaafd na bezwaren van de belanghebbende. De rechtbank had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarop de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen niet voldoende bewijs had geleverd voor de door de belanghebbende opgevoerde aftrekposten. De belanghebbende had in zijn aangiften voor de jaren 2011, 2012 en 2013 persoonsgebonden aftrekken opgevoerd, maar de inspecteur had twijfels over de juistheid van deze aftrekken. Het Hof oordeelde dat de inspecteur voldoende reden had om de aangiften van de belanghebbende te onderzoeken, gezien het onderzoek naar de adviseur van de belanghebbende, [A].
Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet in staat was om het bewijs van de door hem opgevoerde aftrekken te leveren, en dat de inspecteur terecht de navorderingsaanslagen had opgelegd. Daarnaast werd het verzoek van de belanghebbende om dwangsommen wegens niet tijdig beslissen afgewezen, omdat de belanghebbende akkoord was gegaan met een verlenging van de beslistermijn. De rechtbank had de beroepen van de belanghebbende terecht ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank.