Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
gemachtigde: mr. M.P.C. Hendriks (AKD te Breda),
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
OVEREENKOMST
Overeenkomst betreffende aansluiting en transport van elektriciteit voor grootverbruikers zoals bedoeld in artikel 1 leden 2 en 3 van de elektriciteitswet 1998” (de ATO) afgesloten. Eiseres wordt in de ATO genoemd als “de netbeheerder” en de gemeente Tytstjerksteradiel als “de afnemer”. Bij de ATO wordt onder meer in aanmerking genomen dat “
de netbeheerder aan de afnemer het gebruik van de aansluiting, bestaande uit een of meer verbindingen met het elektriciteitsnetwerk van de netbeheerder, toestaat met het overeen te komen transportvermogen voor elektriciteit voor welke hoeveelheid elektriciteit de afnemer een overeenkomst tot levering is aangegaan met een leverancier”.
Aansluiting” van de ATO staat vermeld:
1. De netbeheerder heeft de afnemer voorzien van een aansluiting op het door haar beheerde net voor de elektrische installatie(s) van de afnemer en verbindt zich tegen betaling deze aansluiting in stand te houden. De elektrische installatie(s) bevindt/bevinden zich op het/de perc(el(en) zoals vermeld in het aanhangsel ‘Gegevens afnemer’. Ieder perceel genoemd in het aanhangsel is een afzonderlijke onroerende zaak.
Transport” is opgenomen:
1. De netbeheerder verbindt zich tegen betaling tot het transporteren van elektriciteit naar het overdrachtspunt waar de elektrische installatie van de afnemer op het door de netbeheerder beheerde net is aangesloten.”.
Voorwaarden voor aansluiting en transport” zijn op de ATO van toepassing de “
Algemene Voorwaarden aansluiting en transport elektriciteit voor zakelijke afnemers”.
Bijlagen” is bepaald:
Van deze overeenkomst maken onverbrekelijk deel uit de navolgende bijlagen:
Begripsomschrijvingen en toepasselijkheid” van de bij de ATO gevoegde “
Algemene Voorwaarden aansluiting en transport elektriciteit voor zakelijke afnemers (niet-zijnde producenten)” (de Algemene Voorwaarden) wordt het begrip “
Perceel” als volgt omschreven:
elke roerende of onroerende zaak, gedeelte of samenstel daarvan, ten behoeve waarvan een aansluiting tot stand is gekomen of zal komen, dan wel transport van elektrische energie geschiedt of zal geschieden”.
Rechten met betrekking tot het perceel” is opgenomen:
5.1
Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting op buizen, kabels, draden en leidingen” (de Verordening), ingaande op 1 november 2014.
1. (…) [
Hof: zie onderdeel 1.5 van de uitspraak van de rechtbank]
2. De aansluiting (en onderdelen daarvan) is en blijft eigendom van de netbeheerder c.q. de derde die deze zaak aan de netbeheerder, middellijk of onmiddellijk, voor beheer ter beschikking heeft gesteld.
(…)
Artikel 4 Voorwaarden voor aansluiting en transport
1. Op deze overeenkomst zijn van toepassing de ‘Algemene Voorwaarden aansluiting en transport elektriciteit voor zakelijke afnemers’ [
Hof,hierna: de Algemene Voorwaarden].
(…)
3. De afnemer verklaart de in het eerste lid van dit artikel genoemde Algemene Voorwaarden (…) te hebben ontvangen en/of daarvan kennis te hebben genomen. (…).”
Begripsomschrijvingen en toepasselijkheid
1.1
(…)
Elektrische installatie
het samenstel van leidingen en toebehoren, schakel- en verdeelinrichtingen, elektrische toestellen, transformatoren en motoren dat voor het verbruik van elektrische energie binnen het perceel al dan niet vast is aangesloten, zulks te rekenen vanaf de meetinrichting of een daarmee tussen de netbeheerder en de afnemer overeengekomen gelijk te stellen plaats van overgang;
Meetinrichting
de apparatuur bestemd voor het vaststellen van de omvang van de getransporteerde elektrische energie, van de voor de afrekening nodig geachte gegevens en voor de controle van de afname;
Hoofdleiding
de leiding, die door de netbeheerder wordt beheerd, waarop aansluitingen tot stand kunnen worden gebracht;
Aansluiting
de leiding, die door de netbeheerder wordt beheerd die de elektrische installatie met de hoofdleiding verbindt en alle door de netbeheerder in of aan de leiding aangebrachte apparatuur, zoals de meetinrichting, aansluitkasten schakel- en beveiligingsinrichtingen;”
Indien – veronderstellende wijs daarvan uitgaande – het Hof zou oordelen dat de ATO geen betrekking heeft op het hoofdleidingennetwerk, zou dat dan leiden tot een ander van heffing uit te zonderen metrage, dan de metrage dat reeds buiten de heffing is gelaten, als vermeld onder 1.9 van de uitspraak van de rechtbank?
In dit verband verzoekt het Hof belanghebbende gemotiveerd aan te geven wat volgens haar de in de ATO bedoelde ‘aansluiting’ is en daarin te betrekken zowel hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, Elektriciteitswet 1998 is bepaald, als hetgeen in de bij de ATO behorende bijlage ‘Gegevens aansluitingen’ en in artikel 1.1 van de algemene voorwaarden is vermeld. Daarbij zij opgemerkt dat het Hof bij bestudering van genoemde bijlage ‘Gegevens aansluitingen’ reeds is gebleken dat een ‘aansluiting’ kennelijk geen individuele lantaarnpaal betreft, maar clusters van lantaarnpalen.
U wordt verzocht uw standpunt omtrent wat een aansluiting is en hoe het punt van aansluiting zich verhoudt tot het netwerk van belanghebbende, meer in het bijzonder de daartoe behorende hoofdleidingen, en de kabels/leidingen die niet tot het netwerk van belanghebbende behoren (en vermoedelijk van de gemeente zijn) te illustreren door middel van een tekening
In dit verband wordt u voorts verzocht aan te geven of er een voor de heffing van precariobelasting relevant te achten verschil is tussen een ‘aansluiting’ en een ‘overdrachtspunt’, als bedoeld in artikel 2 van de ATO en – zo ja – aan te geven waaruit dat verschil bestaat.
Indien er een (voor de heffing van precariobelasting) relevant te achten verschil is tussen een overdrachtspunt en een aansluiting, rijst de vraag of de verbinding tussen een overdrachtspunt en een aansluiting van belanghebbende is dan wel van de gemeente (artikel 5, eerste lid, ATO lijkt dit laatste te suggereren) en wordt u verzocht (gemotiveerd) een standpunt in te nemen ter zake van de heffing van precariobelasting over de verbinding tussen een hoofdleiding en een overdrachtspunt en tussen een overdrachtspunt en een aansluiting.
In aansluiting op vraag 3: kan ervan worden uitgegaan dat vanaf (het punt van) de aansluiting de (eventuele) kabels/leidingen eigendom van de gemeente zijn en reeds op die grond buiten de heffing en buiten het bereik van de ATO vallen?
Wat is het metrage dat reeds buiten de heffing is gelaten en op welke feiten en omstandigheden is het buiten de heffing laten van dit metrage gebaseerd? Het Hof gaat hierbij ervan uit dat het buiten de heffing gelaten metrage op een opgave van belanghebbende is gebaseerd.
3.3. Geschil in hoger beroep
Daarbij is in het bijzonder de vraag in geschil of uit de ATO voor de heffingsambtenaar een gedoogplicht voortvloeit.
Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, dan is in geschil wat de reikwijdte van de ATO (en daarmee van die gedoogplicht) is en of daaruit volgt dat minder meters elektriciteitskabel in de heffing mogen worden betrokken dan waarop de aanslag is gebaseerd.
4.Beoordeling van het geschil
krachtenshaar publiekrechtelijke bevoegdheid
toestemmingheeft verleend voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond (verg. HR 24 juni 2016, nr. 15/04492, ECLI:NL:HR:2016:1267, BNB 2016/210). Het Hof concludeert derhalve dat de ATO een beperking oplevert voor het heffen van precariobelasting over de netwerken van belanghebbende. Deze beperking is echter niet onbegrensd. Het Hof zal hierna bezien wat de reikwijdte is van de beperkende werking van de ATO.
De ATO ziet volgens belanghebbende niet alleen op de aansluiting, maar ook op de bredere functie van de aansluitingen: het mogelijk maken van transport van elektriciteit. Omdat voor dit transport alle kabels en leidingen van de netbeheerder nodig zijn, heeft de ATO betrekking op al die kabels en leidingen binnen de gemeente. Het ligrecht is een voorwaarde voor de realisatie van de aansluitingen. De definitie van het begrip perceel in de Algemene Voorwaarden ziet niet alleen op de aansluiting, maar ook op het transport van de elektrische energie. Ook in de hoofdleiding vindt transport van elektrische energie plaats en deze valt daarmee binnen een ‘perceel’ als bedoel in artikel 1 van de Algemene Voorwaarden. Belanghebbende wijst in dit verband op de zinsnede “dan wel transport van elektrische energie geschiedt of zal geschieden” in de definitie van het begrip perceel volgens artikel 1 van de ATO. De stelling van de heffingsambtenaar dat alleen het gedeelte van het perceel waar de aansluiting is gerealiseerd, een ‘perceel’ is als bedoeld in de ATO acht belanghebbende derhalve niet juist.
4.4.3. Ervan uitgaande dat de combikabel uit vier hoofdaders bestaat en uit vier hulpaders, en dat de aansluiting voor de elektrische installatie van de gemeente op één van die hulpaders is aangesloten, zou een eventuele gedoogplicht voor de hulpaders die voorzien in het transport van elektriciteit voor de openbare verlichting geen gevolgen hebben voor het aantal meters kabel waarop de aanslag is gebaseerd. Volgens de heffingsambtenaar heeft de gedoogplicht in deze zienswijze slechts betrekking op de hulpaders en niet op de hoofdaders waarop de aanslag is gebaseerd.
Over de vraag of de aftakkingen van de combikabel naar woningen in de grondslag van de aanslag zijn begrepen zijn partijen het niet met elkaar eens.
Dit betekent dat waar het gaat om het recht om kabels in de grond van de gemeente te hebben, die Algemene Voorwaarden geen uitbreiding kunnen geven aan hetgeen waarvoor de ATO is bedoeld, te weten het tot stand brengen van een aansluiting voor de levering van elektriciteit ten behoeve van de openbare verlichting van de gemeente. Dit oordeel strookt met dat van de rechtbank, die heeft geoordeeld dat artikel 5.1 van de Algemene Voorwaarden geen uitbreiding geeft aan wat de rechtbank de essentialia van de ATO noemt en welke essentialia overeenkomen met wat hiervoor als het voorwerp van de overeenkomst is aangeduid.
Het Hof komt niet toe aan een beslissing over het door belanghebbende ter (nadere) zitting van het Hof gedane bewijsaanbod.