ECLI:NL:GHAMS:2019:4610

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
23-001290-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak over medeplegen van opzetheling van gestolen goederen via Marktplaats

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2001, was beschuldigd van medeplegen van opzetheling van goederen, waaronder een handtas van het merk Louis Vuitton en een horloge van het merk Swarovski, die afkomstig waren van een misdrijf. De tenlastelegging betrof de periode van 11 tot en met 16 augustus 2018, waarin de verdachte samen met anderen deze goederen heeft verworven en aangeboden op Marktplaats. Het Openbaar Ministerie was ontvankelijk in de vervolging, ondanks verweren van de raadsman over de keuze voor strafvervolging in plaats van een Halt-afdoening. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte voldoende betrokkenheid had bij de heling van de goederen, ook al had hij deze niet fysiek in zijn bezit. Het hof achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van opzetheling en legde een taakstraf op van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de gestolen goederen, toegewezen tot een bedrag van € 2.029,00. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor deze schade, aangezien hij wist dat de goederen van misdrijf afkomstig waren en hij als tussenpersoon had gefungeerd in de verkoop.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001290-19
datum uitspraak: 10 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 2 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-252510-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
in of omstreeks de periode van 11 augustus 2018 tot en met 16 augustus 2018 te Amsterdam en/of te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal een of meer goederen, te weten een of meerdere handtas(sen) (merk Louis Vuitton) en/of een horloge (merk Swarovski) en/of OV-chipkaart (ten name van [benadeelde]) en/of een ING-bankpas, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

De raadsman heeft aan het door hem gevoerde bewijsverweer (waarover hierna meer) onder meer de conclusie verbonden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hoewel niet als preliminair verweer gevoerd, zal het hof eerst dit verweer bespreken.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie, in strijd met de ‘
Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten Halt’ (2018R007)niet heeft gekozen voor een Halt-afdoening, maar is overgegaan tot een strafvervolging in deze zaak. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat ten tijde van de vervolgingsbeslissing reeds duidelijk had moeten zijn dat er geen sprake was van (mede)plegen van heling van de in de tenlastelegging genoemde goederen, met uitzondering van de OV-chipkaart.
Nu voorts de waarde van de geheelde OV-chipkaart ruim onder de in de richtlijn genoemde grens van € 150,00 blijft, de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en het feit heeft bekend, had een redelijk handelend lid van het openbaar ministerie de strafzaak via Halt moeten afdoen. Aldus is het openbaar ministerie in strijd met de eigen richtlijn tot vervolging overgegaan, waarmee het de beginselen van een behoorlijke procesorde, te weten het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel, heeft geschonden.
Dit brengt volgens de raadsman met zich dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging voor zover deze ziet op de ten laste gelegde heling van de OV-chipkaart. In dat kader heeft de raadsman nog gewezen op de omstandigheid dat de verdachte niet kan worden gecompenseerd voor het door de raadsman gestelde verzuim, nu het openbaar ministerie niet ter terechtzitting kan vorderen dat de zaak alsnog naar bureau Halt wordt verwezen. Daarbij dient ook nog in aanmerking te worden genomen dat een afdoening op zitting, anders dan een Halt-afdoening, een aantekening in de Justitiële Documentatie van de verdachte oplevert.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Ten tijde van de beslissing tot vervolging heeft het openbaar ministerie op basis van de resultaten van het opsporingsonderzoek in redelijkheid kunnen beslissen om naast de OV-chipkaart ook te vervolgen ter zake van (medeplegen van) heling van de andere in de tenlastelegging vermelde goederen. Reeds daarom dient het verweer te worden verworpen (vgl. HR 16 april 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0039).
Het hof verwerpt de verweren.

Bewijsverweer

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van opzetheling van de Louis Vuitton handtas(sen), het Swarovski horloge en de ING-bankpas, aangezien uit het dossier niet blijkt dat hij deze goederen ooit in zijn bezit heeft gehad, noch dat zijn opzet erop was gericht deel te nemen aan een heling. Deze goederen zijn immers steeds in de machtssfeer van de twee anderen (de medeverdachte [medeverdachte 1] en de verder onbekend gebleven ‘[medeverdachte 2]’) gebleven. Daarnaast is niet gebleken van enige significante bijdrage van de verdachte aan het door die twee anderen voorhanden hebben van deze goederen, zodat onvoldoende bewijs voorhanden is voor het medeplegen van opzetheling van deze goederen door de verdachte. De rol van de verdachte is beperkt gebleven tot het – op verzoek van die twee anderen – plaatsen van advertenties op Marktplaats, zonder daarbij enige beschikkingsmacht te hebben over de te koop aangeboden goederen. Ook de foto’s heeft hij doorgestuurd gekregen teneinde deze bij de advertenties te plaatsen.
Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de genoemde goederen, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het medeplegen heeft de raadsman nog aangevoerd dat het zogenoemde ‘steler-is-geen-heleradagium’ eraan in de weg staat de verdachte als medepleger van opzetheling aan te merken, nu de personen met wie de verdachte de opzetheling zou hebben mede gepleegd, deze goederen kennelijk uit eigen misdrijf hadden verkregen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte in de periode van 11 tot en met 16 augustus 2018 een tas van het merk Louis Vuitton, een horloge van het merk Swarovski en een OV-chipkaart voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze goederen van een misdrijf afkomstig waren.
De verdachte heeft op drie verschillende data beslissingen genomen om iets met die goederen te doen, terwijl hij wist dat die van misdrijf afkomstig waren. Dat hij de tas en het horloge op dat moment niet fysiek onder zich had, is voor een bewezenverklaring van opzetheling geen beletsel, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de anderen de goederen op de avond van 11 augustus 2018 naar de woning van de verdachte hebben meegenomen en hebben getoond om vervolgens afspraken te maken over het te koop aanbieden ervan op Marktplaats. De verdachte heeft zich naar de uiterlijke verschijningsvorm gedragen als iemand die als heer en meester over die goederen kon beschikken, te weten door de tas en het horloge ook daadwerkelijk op Marktplaats te koop aan te bieden en door met de OV-chipkaart te reizen. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat de verdachte, zoals blijkt uit zijn ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, als ‘tussenpersoon’ fungeerde en daarmee een onmisbare schakel was tussen degene(n) die de goederen voorhanden had(den) aan de ene kant, en de potentiële kopers aan de andere kant. De medeverdachte [medeverdachte 1], die ter terechtzitting in hoger beroep als getuige is gehoord, heeft de verklaring van de verdachte in grote lijnen bevestigd. Uit de verklaringen van de verdachte en de getuige blijkt voorts dat er via de verdachte ook daadwerkelijk een afspraak was gemaakt met een potentiële koper op het station Sloterdijk, maar dat deze afspraak uiteindelijk niet door is gegaan.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De verdachte heeft een actieve en substantiële bijdrage geleverd aan het voorhanden hebben van de goederen door het aanbieden van die goederen, het fungeren als tussenpersoon en het voeren van onderhandelingen, alsmede het maken van afspraken tussen zijn medeverdachte en de potentiële kopers. Dat het uiteindelijk niet tot een ontmoeting tussen [medeverdachte 1] en een potentiële koper is gekomen en de goederen niet daadwerkelijk zijn verkocht, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders.
Tot slot merkt het hof op dat er geen concrete aanwijzingen zijn op basis waarvan zou moeten worden aangenomen dat [medeverdachte 1] de genoemde goederen uit eigen misdrijf heeft verkregen, zodat het hof reeds daarom de raadsman niet zal volgen in zijn standpunt dat de verdachte, door toepassing van het adagium ‘steler is geen heler’, niet als medepleger van opzetheling kan worden aangemerkt.
Het hof verwerpt de verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
in de periode van 11 augustus 2018 tot en met 16 augustus 2018 te Amsterdam en/of ’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, goederen, te weten een handtas (merk Louis Vuitton) en een horloge (merk Swarovski) en een OV-chipkaart ten name van [benadeelde] voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan heling van een tas, horloge en OV-chipkaart, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat deze goederen van een misdrijf afkomstig waren. Door dit handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen en heeft hij bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 november 2019 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Tot slot heeft het hof er rekening mee gehouden dat de verdachte het laakbare van zijn eigen handelen inziet en dat hij gemotiveerd lijkt herhaling in de toekomst te voorkomen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf bestaande uit een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het hof zal beslissen dat de onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen en het telefoontoestel met na te noemen goednummer terug zullen worden gegeven aan de verdachte. Het hof zal voorts de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van het telefoontoestel met na te noemen goednummer.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.214,00 ter zake van materiële en immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.029,00 ter zake van materiële schade, te weten een tas van het merk Louis Vuitton en een horloge van het merk Swarovski. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens de verzochte vrijspraak ten aanzien van de in de vordering genoemde goederen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan blijken dat de verdachte enige handeling heeft verricht die een rechtstreeks verband kan opleveren met de door de benadeelde partij gestelde schade.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte de hiervoor genoemde goederen, terwijl hij wist dat deze uit een misdrijf afkomstig waren, via een advertentie op Marktplaats te koop heeft aangeboden en daarmee zich niet alleen met anderen als heer en meester over deze goederen heeft gedragen, maar ook is opgetreden als tussenpersoon bij wie potentiële kopers zich konden melden. Hiermee heeft de verdachte er tevens aan bijgedragen dat de schade die de benadeelde partij als gevolg van de straatroof heeft geleden voortduurde. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat de verdachte wist of in elk geval kon weten wie de vermoedelijke eigenaar van de tas en het horloge was aangezien hij ten tijde van het zien van de horloge en de tas de op haar naam gestelde OV-chipkaart voorhanden heeft gekregen en zelfs daarmee heeft gereisd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte tot vergoeding van de schade tot een bedrag van € 2.029,00 ter zake van materiële schade, te weten een tas van het merk Louis Vuitton en een horloge van het merk Swarovski, is gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- € 200,00 (5654554);
- € 80,00 (5654558);
- € 30,00 (5654560);
- 1 Telefoontoestel (5654601).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 Telefoontoestel (5654596).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.029,00 (tweeduizend negenentwintig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.029,00 (tweeduizend negenentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 augustus 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M.J.A. Duker en mr. A.R.O Mooy, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 december 2019.
=========================================================================
[…]