ECLI:NL:GHAMS:2019:4268
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van vluchtgevaar en voorlopige hechtenis in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 november 2019 in raadkamer uitspraak gedaan over het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in Nigeria en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2019, die zijn verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis had afgewezen. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de verdachte een mondeling schorsingsverzoek gedaan.
Het hof heeft de stukken en de beslissing van de rechtbank bestudeerd en de advocaat-generaal en de verdachte gehoord. Het hof oordeelde dat de gronden voor de voorlopige hechtenis, met uitzondering van het collusiegevaar, gerechtvaardigd zijn. De verdachte heeft een veroordeling tot een gevangenisstraf van 36 maanden gekregen, wat het risico op vluchtgevaar vergroot. Het hof concludeert dat er gegronde vrees bestaat dat de verdachte zich aan verdere berechting zal onttrekken indien hij in vrijheid wordt gesteld.
De beslissing van het hof is dat het beroep tegen de afwijzing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen, evenals het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Het hof benadrukt dat het maatschappelijk belang bij de gevangenhouding van de verdachte zwaarder weegt dan zijn persoonlijke belang bij invrijheidstelling, vooral gezien de ernst van de feiten en de vrees voor recidive.