ECLI:NL:GHAMS:2019:4268

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
13-654173-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vluchtgevaar en voorlopige hechtenis in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 november 2019 in raadkamer uitspraak gedaan over het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in Nigeria en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2019, die zijn verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis had afgewezen. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de verdachte een mondeling schorsingsverzoek gedaan.

Het hof heeft de stukken en de beslissing van de rechtbank bestudeerd en de advocaat-generaal en de verdachte gehoord. Het hof oordeelde dat de gronden voor de voorlopige hechtenis, met uitzondering van het collusiegevaar, gerechtvaardigd zijn. De verdachte heeft een veroordeling tot een gevangenisstraf van 36 maanden gekregen, wat het risico op vluchtgevaar vergroot. Het hof concludeert dat er gegronde vrees bestaat dat de verdachte zich aan verdere berechting zal onttrekken indien hij in vrijheid wordt gesteld.

De beslissing van het hof is dat het beroep tegen de afwijzing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen, evenals het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Het hof benadrukt dat het maatschappelijk belang bij de gevangenhouding van de verdachte zwaarder weegt dan zijn persoonlijke belang bij invrijheidstelling, vooral gezien de ernst van de feiten en de vrees voor recidive.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedag] 1982,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende in het huis van bewaring Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan,
tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2019, houdende afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van
21 oktober 2019, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beslissing van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsman mr. D. Bektesevic.
Bij de behandeling in raadkamer heeft de raadsman namens de verdachte een mondeling schorsingsverzoek gedaan.

De beoordeling

Het hof verenigt zich met de beslissing waarvan beroep en de gronden waarop deze berust, met uitzondering van het collusiegevaar. Deze grond komt te vervallen.
De verdachte heeft geen bekende verblijfplaats in Nederland. Hij is afkomstig uit Nigeria en heeft noch de Nederlandse noch de Luxemburgse nationaliteit. Onduidelijk is wat zijn precieze status is in Luxemburg. Inmiddels is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. In die omstandigheden acht het hof ook vluchtgevaar aanwezig in die zin dat er gronden zijn om te vrezen dat de verdachte wanneer hij in vrijheid zou worden gesteld zich aan verdere berechting in Nederland zal onttrekken dan wel niet voor justitie vindbaar zal zijn.
Het hof overweegt dat er sprake is van een zeer ernstig feit. De omstandigheid dat er inmiddels sprake is van een veroordelend vonnis waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden versterkt in dit geval het vorenstaande en maakt dat er ook sprake is van een geschokte rechtsorde. Te verwachten valt dat continuering van de invrijheidstelling van de verdachte onder deze omstandigheden een maatschappelijk ongenoegen zal veroorzaken.
Gelet op het strafblad van de verdachte is de vrees voor recidive gerechtvaardigd.
Het hof is van oordeel dat het maatschappelijk belang bij de gevangenhouding van de verdachte dient te prevaleren boven zijn persoonlijke belang bij invrijheidstelling. Het hof betrekt bij deze belangenafweging met name ook de aard van de gronden waarop de voorlopige hechtenis berust. Het mondelinge verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis zal daarom worden afgewezen.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beslissing.
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 13 november 2019 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. M.J.G.B. Heutink en M. Iedema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 13 november 2019,
de advocaat-generaal