2.1.De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld.
“1. Eiser is afgestudeerd [instrumentspeler]. Eiser verrichtte in 2013, evenals in de jaren ervoor en erna, diverse werkzaamheden.
2. Sinds 1984 is eiser [instrumentdocent], dirigent en ensembleleider bij [A] (hierna: [A]). Eiser verricht zijn werkzaamheden op basis van een vaste aanstellingsomvang. In 2013 heeft eiser een totale bruto-vergoeding ontvangen van € 20.750, waarop loonheffingen zijn ingehouden.
3. Sinds 2002 is eiser als hoofdvakdocent [instrument] en docent methodiek verbonden aan de [hogeschool] (hierna: de [hogeschool]). Eiser heeft een arbeidsovereenkomst gesloten met de [hogeschool]. Bij addendum van 15 maart 2013 zijn eiser en de [hogeschool] overeengekomen de omvang van het dienstverband van 1 maart 2013 tot en met 31 augustus 2013 uit te breiden met 0,1448 FTE. De aanstellingsomvang wordt vastgesteld aan de hand van het aantal ingeschreven studenten. In 2013 heeft eiser een totale bruto-vergoeding ontvangen van € 35.550, waarop loonheffingen zijn ingehouden.
4. Eiser is voorts als musicus betrokken bij [B], een Nederlands ensemble. In 2013 heeft eiser hiervoor van Stichting [B] een totale bruto-vergoeding ontvangen van € 3.556, waarop loonheffingen zijn ingehouden.
5. Eiser is in 2013, evenals in de daaraan voorafgaande jaren, ingezet als remplaçant bij [C]. In 2013 heeft eiser hiervoor van [stichting] van het [C] een totale bruto-vergoeding ontvangen van € 2.338, waarop loonheffingen zijn ingehouden.
6. Sinds 1 januari 2013 is eiser artistiek leider van [D], ondergebracht in [E], zijnde een organisatie waarin een team van specialisten een muziekmethode ontwikkelt om het muziekonderwijs in Nederland een nieuwe impuls te geven. De activiteiten werden vóór 2013 ontplooid door [F], alwaar eiser deel heeft uitgemaakt van de directie van 1 maart 2011 tot de datum van zijn ontslag op 1 januari 2013. In verband met zijn ontslag heeft eiser een uitkering genoten, die vervolgens is ingebracht in een nieuwe opgerichte stamrechtvennootschap. Zijn werkzaamheden voor [D] heeft eiser tot oktober 2013 onbezoldigd verricht. Per 1 oktober 2013 is hij aldaar in dienst getreden op basis van een tijdelijk contract. Hij heeft hiervoor een totale bruto-vergoeding ontvangen van € 9.273, waarop loonheffingen zijn ingehouden.
7. Eiser heeft in de loop der jaren voor zo’n € 60.000 in muziekinstrumenten geïnvesteerd.
8. Eiser heeft voor zijn werkzaamheden nimmer een zogenoemde Verklaring arbeidsrelatie (VAR) aangevraagd.
9. Tot en met 2012 heeft eiser de inkomsten in verband met zijn werkzaamheden voor [A], de [hogeschool] en [F] in zijn aangiftes ib/pvv steeds aangegeven als loon. De overige inkomsten heeft hij daarbij verantwoord als resultaat uit overige werkzaamheden onder aftrek van kosten. Verweerder heeft de aanslagen tot en met 2012 steeds vastgesteld overeenkomstig de aangiftes.
10. In de aangifte ib/pvv voor het jaar 2013 heeft eiser alle inkomsten in verband met zijn werkzaamheden verantwoord als winst uit onderneming. Daarbij heeft eiser de volgende kostenposten - tot een totaalbedrag van € 8.670 - in aanmerking genomen: een bedrag van € 1.617 voor afschrijvingskosten, een bedrag van € 2.517 voor auto- en transportkosten, een bedrag van € 274 voor verkoopkosten en een bedrag van € 4.262 voor ‘andere kosten’. In de aangifte heeft eiser voorts aanspraak gemaakt op zelfstandigenaftrek (€ 7.280), startersaftrek (€ 2.123) en op MKB-winstvrijstelling (€ 7.476).
11. Verweerder heeft bij de vermindering van de aanslag bij uitspraak op bezwaar alle inkomsten in verband met eisers werkzaamheden als loon aangemerkt, geen rekening gehouden met de door eiser opgevoerde bedrijfslasten en de ondernemersfaciliteiten buiten toepassing gelaten.”