ECLI:NL:GHAMS:2019:3429

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
23-004589-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak woningoverval, winkeloverval en deelname criminele organisatie; bewezenverklaring opzetheling, begunstiging door vuurwapen te verbergen, en voorhanden hebben vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor meerdere feiten, waaronder woningoverval, winkeloverval en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft de verdachte in hoger beroep veroordeeld voor opzetheling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de woningoverval en de winkeloverval, en sprak hem vrij van deze beschuldigingen. Echter, het hof achtte het wel bewezen dat de verdachte opzettelijk gestolen goederen had verworven en dat hij een vuurwapen had verborgen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof weigerde de maatregel van terbeschikkingstelling, omdat de omstandigheden dit niet rechtvaardigden. De zaak benadrukt de noodzaak van wettig en overtuigend bewijs voor strafrechtelijke veroordelingen, en de rol van de verdachte in de criminele activiteiten werd kritisch beoordeeld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004589-18
datum uitspraak: 24 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2018 in de strafzaak onder de parketnummers
13-680069-17 en 13-730107-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
thans gedetineerd in ”Justitieel Complex Zaanstad” te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Met de advocaat-generaal verstaat het hof de tenlastelegging aldus dat de onder feit 2 meer subsidiair verweten gedragingen ten opzichte van elkaar mede cumulatief zijn tenlastegelegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de onder 2 meer subsidiair als tweede ten laste gelegde begunstiging. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze vrijspraak geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder 2 meer subsidiair als tweede cumulatief tenlastegelegde.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging -en voor zover in hoger beroep nog aan de orde- is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 april 2017 te Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 1]) heeft weggenomen 10, althans een of meer horloges en/of een geldbedrag van (ongeveer) 80 euro, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voornoemde woning is/zijn binnen gegaan en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 2] (met kracht) heeft/hebben vastpakt en/of vastgehouden en/of geduwd en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 2] (met kracht) in zijn o(o)g(en) heeft/hebben geprikt en/of gestoken en/of (vervolgens) [slachtoffer 2] zijn hoofd, in elk geval zijn lichaam (met kracht) tegen een televisie heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgebonden en/of (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd dat hij op de grond moest gaan liggen, in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens) een geldbedrag van (ongeveer) 80 euro uit de (broek)zak van voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben weggenomen;
2. primair
hij op of omstreeks 9 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een of meer vitrines van winkelbedrijf [winkel] (gelegen aan het [adres 2]) heeft weggenomen vijf, althans één of meer tablets ([merk 1] en/of [merk 2]) en/of 32, althans één of meer smartphones ([merk 1] en/of [merk 2]) en/of enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel] (filiaal [adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat vijf, althans één of meer tablets ([merk 1] en/of [merk 2]) en/of 32, althans één of meer smartphones ([merk 1] en/of [merk 2]) en/of enig geldbedrag, in elk geval enig goed onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) een (vuur)wapen, in elk geval een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of aan die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd: "Liggen, liggen! Kassa nu, kassa nu!" en/of "Liggen, liggen! Telefoon weg!", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) met een lifehammer, in elk geval met een zwaar en/of hard voorwerp, één of meer vitrines heeft/hebben ingeslagen, in elk geval heeft/hebben verbroken;
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 9 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een of meer vitrines van winkelbedrijf [winkel] (gelegen aan het [adres 2]) heeft weggenomen vijf, althans één of meer tablets ([merk 1] en/of [merk 2]) en/of 32, althans één of meer smartphones ([merk 1] en/of [merk 2]) en/of enig geldbedrag, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn/hun mededader(s) en/of aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) een (vuur)wapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde [slachtoffer 3] en/of voornoemde [slachtoffer 4] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of aan voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd: "Liggen, liggen! Kassa nu, kassa nu!" en/of "Liggen, liggen! Telefoon weg!", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) met een lifehammer, in elk geval met een zwaar en/of hard voorwerp, één of meer vitrines heeft/hebben ingeslagen, in elk geval heeft/hebben verbroken,
bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 9 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest door voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] - (na voornoemde gewapende overval) op te halen en/of weg te brengen
en/of
tot het plegen van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 9 mei 2017 te Amsterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (na de overval) dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, onder zich te houden;
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2017 tot en met 18 juli 2017 te Amsterdam en/of Diemen en/of Almere en/of Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid smartphones en/of tablets (merk [merk 2] en/of [merk 1]) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2017 tot en met 17 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, nadat een misdrijf, te weten een overtreding van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, was gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken en/of om de nasporing en/of vervolging te beletten en/of te bemoeilijken, een voorwerp waarmede dat misdrijf werd gepleegd, te weten een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie en politie heeft onttrokken, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met dat opzet het bij het misdrijf gebruikte vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in het bos en/of de woning van verdachte gelegd en/of verborgen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2017 tot en met 6 juni 2017 te Amsterdam en/of Weesp en/of Amstelveen en/of Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer vuurwapens en/of munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft/hebben gehad;
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 maart 2017 tot en met 6 juni 2017 te Amsterdam en/of te Weesp en/of te Diemen en/of te Amstelveen, in elk geval in Nederland (telkens) heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s), bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer) verdachte [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer andere perso(o)n(en) welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) het plegen van misdrijven, namelijk het in vereniging plegen van een of meer gekwalificeerde diefstallen en/of afpersingen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Ten aanzien van feit 1

Anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking bij het begaan van het delict. Ook als het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte dient dan een materiële of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht aan het delict te hebben geleverd. Hierbij spelen de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip een rol.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan met onvoldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte aanwezig was in de woning ten tijde van het plegen van de woningoverval. De omstandigheden die in dat verband zijn aangevoerd, waaronder de door een van de daders gedragen pet die gelijksoortig is aan de pet waarmee de verdachte een dag eerder is geobserveerd, alsmede het een klein kwartier na de woningoverval uitpeilen van zijn telefoon op 1800 meter afstand van de betreffende woning, zijn naar het oordeel van het hof ontoereikend.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen van de woningoverval dient derhalve beoordeeld te worden of de rol van de verdachte bij de woningoverval niettemin neerkomt op een bijdrage van voldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier blijkt dat de verdachte acht dagen eerder telefonische gesprekken heeft gevoerd over een woningoverval die rondom die datum zou moeten plaatsvinden, maar kennelijk is mislukt en in welk verband ook medeverdachte [medeverdachte 1] wordt genoemd en de naam van [naam 1] voorbijkomt. De overige opgenomen telefoongesprekken van de verdachte en de omstandigheid dat de verdachte zich kort na de overval op 1 april 2017 in de omgeving van de betreffende woning bevindt, leveren echter onvoldoende bewijs op dat de verdachte nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt bij de ten laste gelegde woningoverval die op 1 april 2017 heeft plaatsgevonden.
Derhalve oordeelt het hof dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde medeplegen aan de woningoverval op 1 april 2017. Nu enkel het medeplegen van de woningoverval ten laste is gelegd, spreekt het hof de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde.

Ten aanzien van feit 2

Primair en subsidiair
Met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor bewezenverklaring van medeplegen of medeplichtigheid aan de overval op de winkel [winkel]. Het hof spreekt de verdachte derhalve vrij van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Meer subsidiair
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 meer subsidiair als eerste en als derde ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de stukken in het dossier niet vastgesteld kan worden dat het de verdachte is geweest die de buit van de overval op de winkel [winkel] onder zich heeft gehad. Bovendien kan volgens de raadsman van de verdachte niet worden vastgesteld dat het vuurwapen dat is gebruikt bij de overval op de winkel, hetzelfde vuurwapen is dat in de woning van de verdachte is aangetroffen.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de stukken in het dossier stelt het hof het volgende vast. Op 9 mei 2017 wordt de winkel [winkel] overvallen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] heeft de overval bekend. Zij gebruiken bij de overval een vuurwapen. Uit tapgesprekken blijkt dat zij na afloop samen met de verdachte een deel van de buit van de overval, namelijk een hoeveelheid telefoons, naar de box van de verdachte brengen.
Vier dagen na de overval, op 13 mei 2017, wordt de verdachte gebeld door een telefoonnummer dat blijkens het proces-verbaal van 29 mei 2017 toe blijkt te horen aan [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] deelt de verdachte mee dat hij nog even “dat ding” moet halen, omdat hij het “daar” had laten liggen. De verdachte wordt boos op [medeverdachte 2]. Enkele uren later wordt de verdachte gebeld door zijn broertje [naam 2]. Deze geeft aan dat hij in de box is waarop de verdachte hem instrueert waar iets ligt en dat hij het moet pakken en onder zijn matras moet leggen. Op 13 mei 2017 volgt een doorzoeking van het huis van de verdachte welke doorzoeking wordt gesloten op 14 mei 2017 en waarbij een vuurwapen onder zijn matras wordt aangetroffen. Na forensisch DNA-onderzoek door The Maastricht Forensic Institute blijkt dat het vuurwapen DNA-materiaal van [medeverdachte 1] bevat.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte de buit van de overval op de winkel [winkel] voorhanden heeft gehad. Uit de tapgesprekken kan worden afgeleid dat de verdachte wist dat er spullen die te linken zijn aan de overval in zijn box waren ondergebracht, waaronder de gestolen telefoons. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich naar het oordeel van het hof schuldig gemaakt aan opzetheling.
Bovendien acht het hof op grond van het voorgaande bewezen dat het wapen dat onder het matras in de woning van de verdachte is aangetroffen het vuurwapen is dat door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de overval op de winkel [winkel] is gebruikt: [medeverdachte 2] heeft het vuurwapen na de overval in de box van de verdachte laten liggen, en het vuurwapen bevat DNA-materiaal van [medeverdachte 1]. Kort nadat de verdachte op de hoogte wordt gebracht van de aanwezigheid van het vuurwapen in zijn box, instrueert hij zijn jongere broertje het wapen op te halen en onder zijn matras te verstoppen. Door aldus te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van het hof de daders van een misdrijf geholpen door het wapen waarmee zij dat misdrijf hebben gepleegd, te verbergen.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen hetgeen de verdachte onder 2 meer subsidiair als eerste en als derde is ten laste gelegd.

Ten aanzien van feit 3

Met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder 3 is ten laste gelegd.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Gelet op het hiervoor – ten aanzien van feit 2 – overwogene en het feit dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangegeven dat “het nou eenmaal zo is” dat het vuurwapen in zijn huis is aangetroffen, oordeelt het hof dat de verdachte op 13 en 14 mei 2017 wetenschap had van de aanwezigheid van en beschikkingsmacht heeft gehad over het vuurwapen. Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte het vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad.

Ten aanzien van feit 4

Anders dan de advocaat generaal, is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder 4 ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Voor bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde is vereist dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die het oogmerk heeft misdrijven te plegen. De verdachte moet behoren tot de organisatie en een aandeel hebben in de gedragingen of de gedragingen ondersteunen die zien op het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. De organisatie moet als oogmerk hebben het plegen van misdrijven. Bovendien moet de organisatie een zekere structuur en duurzaamheid kennen.
Op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, acht het hof onvoldoende aanknopingspunten aanwezig voor bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie. Naast de bewezenverklaarde feiten rijst uit de tapgesprekken weliswaar een beeld van de verdachte als iemand die op dominante wijze met medeverdachten spreekt over de buit van door anderen gepleegde overvallen en ook zelf van die overvallen lijkt te profiteren, maar de inhoud, tijdstippen en context van die gesprekken zijn naar het oordeel van het hof niet zodanig te duiden dat de verdachte daarmee nauwer in verband kan worden gebracht met de diverse door medeverdachten in de tenlastegelegde periode gepleegde overvallen. Daardoor is ten aanzien van de verdachte zonder meer nog geen sprake van deelname aan een organisatie met een zekere structuur en duurzaamheid.
Het hof spreekt de verdachte derhalve vrij van het onder 4 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.meer subsidiair
hij in de periode van 9 mei 2017 tot en met 18 juli 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een grote hoeveelheid smartphones en tablets voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen wisten dat het door diefstal verkregen goederen betrof;
en
hij in de periode van 9 mei 2017 tot en met 17 mei 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander nadat een misdrijf, te weten een overtreding van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, was gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken en/of om de nasporing en/of vervolging te beletten en/of te bemoeilijken, een voorwerp waarmede dat misdrijf werd gepleegd, te weten een vuurwapen, heeft verborgen en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie en politie heeft onttrokken, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met dat opzet het bij het misdrijf gebruikte vuurwapen in de woning van verdachte verborgen.
3.
hij op 13 en 14 mei 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 2 meer subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 meer subsidiair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling.
en
nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarmee het misdrijf is gepleegd verbergen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 meer subsidiair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte met toepassing van het meerderjarigenstrafrecht voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld volgens het meerderjarigenstrafrecht en dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat minderjarigenstrafrecht wordt toegepast en de verdachte wordt veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie met een lange proeftijd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten 17 jaar oud. Hoofdregel is dat het minderjarigenstrafrecht dan van toepassing is. Op grond van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan de verdachte bij wijze van uitzondering volgens het meerderjarigenstrafrecht berecht worden. Dit kan alleen als de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven.
In het rapport van 26 juli 2019 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie adviseren de deskundigen gelet op de bij de verdachte geconstateerde psychopathologie en de beperkte mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de deskundigen verklaard dat de persoonlijkheid van de verdachte aanleiding geeft tot toepassing van het meerderjarigenstrafrecht. Ook de Raad voor de Kinderbescherming adviseert in het rapport van 17 september 2019 het meerderjarigenstrafrecht toe te passen, nu zij daartoe in de persoonlijkheid van de verdachte aanleiding zien.
Het hof sluit zich aan bij de conclusies van de deskundigen. Het hof oordeelt dat de persoonlijkheid van de verdachte voldoende aanleiding biedt af te wijken van het uitgangspunt om het minderjarigenstrafrecht toe te passen en zal de verdachte derhalve berechten volgens het meerderjarigenstrafrecht.
Het hof zal niet overgaan tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Gelet op de voorwaarden die de wet stelt voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling, in samenhang met de aard en ernst van de thans bewezenverklaarde feiten ziet het hof geen grond voor het opleggen van deze maatregel.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van gestolen telefoons en tablets. Door aldus te handelen heeft de verdachte te kennen gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen en heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Bovendien betreffen de goederen de buit van een ernstig feit, namelijk een overval met geweld. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het verbergen en voorhanden hebben van een vuurwapen. Het vuurwapen is kort voordat de verdachte het voorhanden kreeg, gebruikt bij de gewelddadige overval van de winkel [winkel]. Na de overval heeft de verdachte het vuurwapen verborgen en later heeft hij zijn jongere broertje het vuurwapen op laten halen en mee naar huis laten nemen. Door aldus te handelen is de verdachte ook de daders van de overval behulpzaam geweest. De verdachte heeft daarmee opsporing door justitie en politie belemmerd. Het hof rekent dit de verdachte eveneens ernstig aan.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 augustus 2019 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten, al dan niet met geweld. Bovendien heeft de verdachte zich aan de besproken strafbare feiten schuldig gemaakt, terwijl hij zich in de proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling bevond. Gelet op het voorgaande en alles afwegende acht het hof enkel een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het onder 2 meer subsidiair en 3 bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Vordering van de benadeelde partij [winkel]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.498,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep
niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het onder 2 meer subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47, 189 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2016 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 4 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Met het oog op de tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht en gelet op de hoogte van de straf die het hof in onderhavige zaak zal opleggen, acht het hof het niet opportuun de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf toe te wijzen. Het hof wijst de vordering tot tenuitvoerlegging derhalve af.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder 2 meer subsidiair als tweede cumulatief tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 2 subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 meer subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK Pistool.
Vordering van de benadeelde partij [winkel]
Verklaart de benadeelde partij [winkel] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 28 juli 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2016, parketnummer 13-730107-15, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 4 maanden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, welke beslissing afzonderlijk is geminuteerd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M. Iedema en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 september 2019.
=========================================================================
[…]