In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder op 7 juli 2011 vrijgesproken van laster, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De Hoge Raad had eerder het arrest van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen voor herbeoordeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte brieven heeft gestuurd aan verschillende personen, waaronder een ambassadeur en een minister, waarin hij beschuldigingen uitte die de eer en goede naam van anderen zouden kunnen schaden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet heeft gehandeld met het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven aan deze uitlatingen, omdat de brieven gericht waren aan personen die een vertrouwelijke omgang met de inhoud mochten verwachten. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de verdachte de intentie had om de inhoud van de brieven verder te verspreiden. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de feiten had begaan. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.