ECLI:NL:GHAMS:2019:33

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
23-002039-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak in strafzaak met betrekking tot laster en ruchtbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder op 7 juli 2011 vrijgesproken van laster, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De Hoge Raad had eerder het arrest van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen voor herbeoordeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte brieven heeft gestuurd aan verschillende personen, waaronder een ambassadeur en een minister, waarin hij beschuldigingen uitte die de eer en goede naam van anderen zouden kunnen schaden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet heeft gehandeld met het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven aan deze uitlatingen, omdat de brieven gericht waren aan personen die een vertrouwelijke omgang met de inhoud mochten verwachten. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de verdachte de intentie had om de inhoud van de brieven verder te verspreiden. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de feiten had begaan. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002039-17
datum uitspraak: 2 januari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 30 mei 2017 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-654021-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte op 7 juli 2011 voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijgesproken.
Het openbaar ministerie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 11 april 2014 de dagvaarding ten aan zien van het onder 2 ten laste gelegde nietig verklaard en bij arrest van 8 april 2015 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 30 mei 2017 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Omvang van het geding

Voor alle duidelijkheid wordt hieronder nogmaals weergegeven hetgeen door het hof dienaangaande is beslist ter terechtzitting van 25 juli 2018 zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 11 april 2014 heeft het hof de dagvaarding ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit nietig verklaard. Op grond van artikel 138 Sv is dat een einduitspraak, waartegen op grond van de artikelen 427 jo. 429 Sv tijdig cassatie ingesteld had kunnen worden. Daarop is in beginsel van toepassing de termijn van twee weken als bedoeld in artikel 432 Sv. De Hoge Raad ontvangt het cassatieberoep ook indien dit wordt ingesteld binnen de wettelijke termijn nadat eindarrest is gewezen. Nu zowel het één als het ander is nagelaten, is sprake van een onherroepelijke eindbeslissing en valt feit 2 niet langer onder de omvang van het hoger beroep.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is het hof het volgende van oordeel.
Dit hof heeft de verdachte in hoger beroep bij arrest van 8 april 2015 veroordeeld voor een deel van het aan hem onder 1 ten laste gelegde. Het hof heeft de verdachte ten aanzien van het overige aan hem onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken. Namens de verdachte is op 13 april 2015 eerst onbeperkt cassatie ingesteld, waarna het beroep in cassatie op 3 mei 2016 partieel, namelijk voor zover het de feiten betreft waarvoor een vrijspraak is gevolgd, is ingetrokken. Blijkens het stempel op de akte partiële intrekking is de akte op 13 mei 2016 bij de Hoge Raad binnengekomen. Ook indien wordt aangenomen dat de behandelend raadsheren van de Hoge Raad voornoemde akte niet onder ogen hebben gehad, moet worden uitgegaan van de ‘gewoonteregel’ dat in zaken met meerdere, cumulatief tenlastegelegde feiten het door de verdachte zonder enige beperking ingestelde beroep pleegt te worden opgevat als niet te zijn gericht tegen vrijspraken van het cumulatief tenlastegelegde. Nu de intrekking betrekking had op de vrijspraken ten aanzien van het onder 1 impliciet cumulatief ten laste gelegde waren deze niet langer aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen en zijn deze deelbeslissingen ook onherroepelijk geworden. Dientengevolge kunnen ook deze feiten niet langer gerekend worden als vallend onder het bestaande hoger beroep als bedoeld in het dictum van het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2017. De omvang van het hoger beroep is aldus begrensd en is beperkt tot de door het hof onder 1 bewezenverklaarde uitlatingen in de in de tenlastelegging vermelde brieven.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juli 2018 en 19 december 2018.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd – voor zover thans nog aan de orde in hoger beroep – dat:
1:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode vanaf 25 maart 2006 tot en
met 16 juli 2010 te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk, door middel van
verspreiding van (een) geschrift(en), de eer en/of de goede naam van [bedrijf 1] en/of
[slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van een of meer bepaalde feiten, met het
kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte telkens met
voormeld doel (een) geschrift(en), verspreid, te weten:
3. een brief d.d. 1 september 2009 aan [betrokkene 1] en/of
4. een brief d.d. 17 oktober 2009 aan [betrokkene 2] en/of
5. een brief d.d. 7/16/2010 aan [bedrijf 2]
inhoudende
(brief aan [betrokkene 1] )
3. “1 emphasize the word ex, because [slachtoffer] decided only a few months ago to resign as a senator, after he was convicted of smuggling a painting by Rembrandt (as appointed Senator) from the USA through Switzerland into the Netherlands”
en/of
[bedrijf 1] by accepting the request from and to offer their services to [betrokkene 3] makes
them “in facto” aids to terrorism”
en/of
“It is therefore not to be understood why [bedrijf 1] is placed on the consulate’s
website http ://amsterdam.usconsulate.gov/legal assistance3.html under the link
‘HELPFUL INFORMATION’ is mentioned as a convenience to United States Citizens in
the Netherlands as a possible candidate for legal services, although the website of the
consulate explicitly states that being on the list is not an endorsement by the consulate,
however 1 am sure that the Bin Laden office would not be able to make the list, neither
would Fidel Castro who is actually a lawyer. And It is definitely not a service for
patriotic American business or individuals finding out that they are hiring a willing and
loyal aid and supporter to an ultra super terrorist”
en/of
(brief aan [betrokkene 2]
4. “ The firm has a tendency and tradition to work with anti democratic individuals and states,
by preference enemies of the United States”
en/of
“Interestingly enough the current ex-senator [slachtoffer] had to resign after smuggling a
‘Rembrandt’ from the US trough Switzerland into the Netherlands”
en/of
“It is therefore not to be understood why [bedrijf 1] is placed on the consulate’s
website http ://amsterdam.usconsulate.gov/legal assistance3 .html under the link
‘HELPFUL INFORMATION’ is mentioned as a convenience to United States Citizens in
the Netherlands as a possible candidate for legal services, although the website of the
consulate explicitly states that being on the list is not an endorsement by the consulate.”
en/of
(brief aan [bedrijf 2] )
5. “ De [slachtoffers] heeft door middel van intimidatie en onder dreiging van
een schade van Eur 100.000,-- de redactie van ‘kleintje muurkrant’ gedwongen zichzelf te
muilkorven en de historische feiten van de website te verwijderen, ik heb hierover ruime
correspondentie met de redactie gevoerd”
en/of
“Ik neem aan dat de objectiviteit van uw organisatie niet beïnvloed wordt door het feit dat
[getuige 1] secretaris van het bestuur, getrouwd is met een van de [slachtoffers]
die de zoon is over wie de kwestie van de Nazi collaboratie betrekking heeft”
terwijl hij, verdachte, wist, dat dit/deze tenlastegelegde feit(en) in strijd met de waarheid
was/waren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat de tenlastelegging is gewijzigd.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde – voor zover thans in hoger beroep nog aan de orde – zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de brieven aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2]
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde inhoud van de brieven aan [betrokkene 1] van 1 september 2009 en [betrokkene 2] van 17 oktober 2009 nu niet is voldaan aan het vereiste van het “kennelijke doel ruchtbaarheid te geven”. De raadsman voert daartoe aan dat uit het dossier geen feiten of omstandigheden naar voren komen die maken dat het schrijven van brieven aan juist deze ontvangers de gerechtvaardigde verwachting met zich brengt dat men deze brieven verder verspreidt. Voorts geldt voor beide geadresseerden dat juist hun ambten met discretie plegen te worden uitgeoefend. Juist bij hen mag men verwachten dat er vertrouwelijk met brieven wordt omgegaan. In geen geval hoeft men er beducht voor te zijn dat deze dames aan hen gerichte brieven ter kennis zullen brengen van een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden, aldus de raadsman.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het ruchtbaarheidsvereiste met betrekking tot de twee voormelde brieven als volgt gerekwireerd. De verdachte heeft in een ‘sideletter’ een publicitair offensief aangekondigd, gericht tegen het kantoor [bedrijf 1] en de [slachtoffers] . Het doel om ruchtbaarheid te geven aan zijn uitlatingen volgt onmiskenbaar uit deze ‘sideletter’. De door de verdachte gestuurde brieven zijn gericht aan personen die niet behoren tot de ‘inner circle’ van de verdachte noch aan personen of instanties die behoren tot een besloten kring van functionarissen of beroepsuitoefenaars of familieleden. In de door de verdachte gestuurde brieven is keer op keer de boodschap vermeld dat gezien de in de brieven geformuleerde beschuldiging de aangeschreven organisatie afstand dient te nemen van [bedrijf 1] , hetgeen in het algemeen slechts te verwachten is als de aangeschreven persoon binnen de organisatie en aan derden kenbaar maakt om welke redenen er geen gebruik meer wordt gemaakt van [bedrijf 1] , dan wel er niet meer naar wordt verwezen. Daarnaast kan uit de feitelijke inhoud van de brieven worden afgeleid dat de verdachte met de brieven heeft getracht iets te bewerkstelligen, hetgeen betekent dat het doel van verdachte met zich meebrengt dat de geadresseerde de inhoud van de brief met derden zou delen.
Oordeel van het hof
De verdachte heeft een brief gestuurd naar de toenmalige Amerikaanse ambassadeur in Nederland en naar de toenmalige minister van buitenlandse zaken van de Verenigde Staten. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 november 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AQ8770, NJ 2004/691) overweegt het hof dat voornoemde personen een ambt dragen dat met discretie pleegt te worden uitgeoefend. Het hof gaat er vanuit dat ook als dergelijke geadresseerden de aan hen geschreven brieven niet zelf onder ogen zullen krijgen, maar hun administratief personeel, kabinet-medewerkers of eigen secretarissen, ook voor deze personen geldt dat zij in dat kader een (afgeleide) geheimhoudingsplicht hebben en dus met discretie handelen. Derhalve kan het hof niet tot de conclusie komen dat de brieven van de verdachte aan de Amerikaanse ambassadeur en de minister van Buitenlandse Zaken van de VS zijn geschreven en verstuurd met het kennelijke doel die mededeling ter kennis te brengen van een kring van betrekkelijk willekeurige derden.
Ten aanzien van het standpunt van de advocaat-generaal dat het doel van de verdachte om ruchtbaarheid te geven aan zijn uitlatingen volgt uit de ‘sideletter’, dat de in de brieven geformuleerde beschuldigingen een boodschap bevatten en dat de verdachte iets heeft willen bewerkstelligen overweegt het hof als volgt. Uit de door de verdachte geschreven brieven blijkt niet zonder meer dat er actie werd verwacht van de geadresseerden noch verdere verspreiding van de inhoud van die brieven. Voor zover de bedoeling van de ‘sideletter’ was verdere verspreiding daarvan is dat in dezen niet relevant, nu de ‘sideletter’ niet met de door de verdachte geschreven brieven is meegezonden en aldus niet voor de geadresseerden kenbaar is geweest. Elke brief, en inhoud daarvan, dient op zijn eigen merites te worden beoordeeld.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft gehandeld met het kennelijke doel om aan de in die brieven vermelde feiten ruchtbaarheid te geven, zal het hof de verdachte van de tenlastelegging voor zover deze betrekking heeft op de brieven aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] vrijspreken. Hetgeen voor het overige te dien aanzien door de advocaat-generaal en de verdediging is aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking.
Verwerping van een verweer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft bepleit dat bij gebreke aan een klacht die ziet op de uitlatingen in de brief van de verdachte aan [bedrijf 2] van 10 juli 2016, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, voor zover deze ziet op de passage uit die brief met betrekking tot het muilkorven van Kleintje Muurkrant.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat uit het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2017 blijkt dat de door de [slachtoffers] ingediende klacht is gericht tegen alle brieven die in de tenlastelegging zijn opgenomen, dus ook de brief aan [bedrijf 2] .
Het hof sluit zich – evenals de advocaat-generaal – aan bij de motivering van de Hoge Raad in het arrest van 30 mei 2017. De Hoge Raad vond het oordeel van het gerechtshof Amsterdam in het arrest van 8 april 2015, namelijk dat bij [bedrijf 1] en [slachtoffer] de wens tot vervolging aanwezig was, niet blijken van een onjuiste rechtsopvatting noch onbegrijpelijk. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. Aan hetgeen is vastgesteld omtrent de klachtprocedure van artikel 12 Wetboek van Strafvordering, degenen door of namens wie aangifte is gedaan, de klacht van 9 oktober 2007 en de aanvullende aangifte van 14 januari 2011, waarin aangevers hebben verwoord dat de verdachte doorgaat met de verspreiding van inhoudelijk lasterlijke mededelingen over leden van [slachtoffers] , alsmede aan het verloop van de procedure en hetgeen daarin door de benadeelden naar voren is gebracht, kan de gevolgtrekking worden verbonden dat het niet anders kan zijn dan dat [bedrijf 1] en [slachtoffer] ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling hadden dat vervolging van de verdachte (ook ter zake van het onder 1 tenlastegelegde) zou worden ingesteld.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van de in de brief aan [bedrijf 2] opgenomen passage met betrekking tot het muilkorven van Kleintje Muurkrant.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van de brief aan [bedrijf 2]

Aan de verdachte zijn twee uitlatingen ten laste gelegd uit de brief van de verdachte aan [bedrijf 2] van 16 juli 2010.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen ter zake van laster ten aanzien van de beide door hem gedane uitlatingen in de brief aan [bedrijf 2] .
Het hof is – anders dan de advocaat-generaal – van oordeel dat de uitlating “Ik neem aan dat de objectiviteit van uw organisatie niet beïnvloed wordt door het feit dat [getuige 1] , secretaris van het bestuur, getrouwd is met een van de [slachtoffers] die de zoon is over wie de kwestie van de Nazi collaboratie betrekking heeft” op zichzelf geen tenlastelegging van een bepaald feit betreft ten aanzien van een van de in de tenlastelegging bedoelde persoon, personen of rechtspersoon. Nu aan dit vereiste – tenlastelegging van een bepaald feit – voor smaad en/of laster niet is voldaan zal het hof de verdachte vrijspreken voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op deze uitlating.
Voorts komt het hof toe aan de beoordeling van de voor smaad vereiste ruchtbaarheid met betrekking tot de andere aan de verdachte ten laste gelegde uitlating in de brief aan [bedrijf 2] , te weten: “De [slachtoffers] heeft door middel van intimidatie en onder dreiging van
een schade van Eur 100.000,-- de redactie van ‘kleintje muurkrant’ gedwongen zichzelf te
muilkorven en de historische feiten van de website te verwijderen, ik heb hierover ruime
correspondentie met de redactie gevoerd”.
Ruchtbaarheid geven
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de brief aan [bedrijf 2] niet persoonlijk en niet confidentieel is. De brief is gericht aan [bedrijf 2] . De aanheft luidt ‘Geachte dames en heren’ en is niet gericht tot een enkele persoon. Het onderwerp van de brief betreft ‘verzoek tot financiële ondersteuning’. Dat brengt met zich mee dat het in de rede ligt dat meerdere personen kennis nemen van de inhoud van de brief en de daarin opgenomen beschuldigingen. Daarnaast is de e-mail naar negen geadresseerden verzonden, hetgeen de verwachting heeft bevestigd dat meerdere personen kennis zouden nemen van de brief, waaronder journalisten. Voorts mag, gelet op de inhoud van de brief en de blijkens de brief bekende wetenschap bij verdachte dat [getuige 1] , destijds bestuurslid van [bedrijf 3] getrouwd is met ‘een van de [slachtoffers] ’, niet verwacht worden dat met deze brief vertrouwelijk zal worden omgegaan.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de brief van de verdachte aan [bedrijf 2] , een aanvraag ter financiële ondersteuning, het karakter draagt van een verzoek om hulp in een (juridische) strijd tegen een ander, die de journalist in zijn of haar persvrijheid beknot. Mensen die steun vragen aan [bedrijf 2] zullen zich dan ook vanzelfsprekend beschermd moeten weten bij het doen van die aanvraag. Bij uitstek is [bedrijf 2] een instantie waarvan men discretie mag verwachten en zal [bedrijf 2] deze discretie moeten waarborgen. De verdachte kon verwachten dat zijn aanvraag vertrouwelijk zou worden behandeld en behoefde daarom niet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te verwachten dat anderen dan [bedrijf 2] kennis zouden nemen van de inhoud van de brief.
Oordeel van het hof
De brief van de verdachte aan [bedrijf 2] betreft een verzoek om financiële ondersteuning. De brief is niet aan een specifieke persoon gericht, maar aan [bedrijf 2] zelf. Dat gegeven maakt echter niet dat de verdachte de bedoeling heeft gehad de inhoud van de brief onder alle leden van [bedrijf 2] te verspreiden dan wel aan zo veel mogelijk mensen kenbaar te maken. Zoals ook is gebleken uit de verklaringen van [getuige 1] in het verhoor bij de raadsheer-commissaris op 13 december 2018 worden aanvragen ter financiële ondersteuning door het bestuur vertrouwelijk behandeld, wordt daarop in beslotenheid beslist en worden deze in beginsel niet gepubliceerd. Slechts indien positief op de aanvraag wordt beslist, stuurt [bedrijf 2] een persbericht uit en vermeldt [bedrijf 2] deze beslissing op haar eigen website. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte erop mocht vertrouwen dat de ontvanger, het bestuur van [bedrijf 2] , vertrouwelijk met de informatie in de brief zou omgaan. Voorts kan noch uit het dossier noch uit de inhoud van de brief worden afgeleid dat het de bedoeling van de verdachte was om de inhoud van de brief kenbaar te maken aan een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden dan wel dat het voorzienbaar voor hem was dat de inhoud van de brief zou worden verspreid. Nu aan het vereiste van ruchtbaarheid geven niet is voldaan, zal het hof de verdachte ook vrijspreken voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op deze uitlating.
Nu het hof de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde met betrekking tot de brief aan [bedrijf 2] behoeft hetgeen te dien aanzien overigens is betoogd door de advocaat-generaal en de verdediging geen bespreking.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is aldus niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. F.A. Hartsuiker en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 januari 2019.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002039-17
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 2 januari 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. F.A. Hartsuiker, raadsheer,
mr. D.G. Oomkes, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. J.B. Develing, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.