Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
6.De beslissing
n de zaak met zaaknummer 200.263.353/01:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2015, die in een pleeggezin verblijft. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) had in eerste aanleg verzocht om de voogdij te beëindigen en de moeder het ouderlijk gezag te geven. De rechtbank had een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, maar de GI ging in hoger beroep omdat zij van mening was dat de omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige was. Het hof oordeelde dat de bestreden beschikking van de rechtbank, die een omgangsregeling had vastgesteld, vernietigd moest worden. Het hof concludeerde dat de moeder op dat moment niet in staat was om een veilige en stabiele opvoeding te bieden, gezien haar persoonlijke problematiek en de zorgen die er waren over de ontwikkeling van de minderjarige. De huidige omgangsregeling van eenmaal per week onder begeleiding blijft van kracht, en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere afhandeling. Het hof benadrukte dat de moeder eerst moet werken aan haar eigen problemen voordat er kan worden overwogen om de minderjarige bij haar te laten opgroeien.