ECLI:NL:HR:2006:AU7513

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R05/111HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheidingszaak met nevenvoorzieningen en cassatie

In deze zaak gaat het om een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de vrouw op 3 december 2003 een verzoekschrift indiende bij de rechtbank te 's-Gravenhage voor echtscheiding en nevenvoorzieningen. De vrouw verzocht onder andere om alimentatie van € 1.520,-- per maand, taxatie van de echtelijke woning, en een voorschot van € 200.000,-- op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man bestreed de nevenverzoeken en vroeg zelf om echtscheiding en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank sprak op 2 augustus 2004 de echtscheiding uit en bepaalde dat de man de alimentatie moest betalen en het gebruik van de woning gedurende zes maanden mocht voortzetten.

De man ging in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank, maar het gerechtshof te 's-Gravenhage verklaarde hem op 25 mei 2005 niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding. Op 13 juli 2005 verklaarde het hof de man opnieuw niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man stelde cassatie in tegen deze beschikkingen. De vrouw verzocht om verwerping van het beroep, maar de Advocaat-Generaal adviseerde tot vernietiging van de beschikking van 13 juli 2005 en terugverwijzing.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte de man niet-ontvankelijk had verklaard in zijn hoger beroep ter zake van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De Hoge Raad verwierp het beroep tegen de beschikking van 25 mei 2005, maar vernietigde de beschikking van 13 juli 2005 en verwees de zaak terug naar het hof voor verdere behandeling. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 20 januari 2006.

Uitspraak

20 januari 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/111HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 3 december 2003 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die rechtbank en verzocht echtscheiding, subsidiair scheiding van tafel en bed tussen haar en verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - uit te spreken. Daarnaast heeft zij, samengevat en voor zover thans van belang, als nevenvoorzieningen onder meer verzocht:
- de aan haar te betalen alimentatie ten laste van de man vast te stellen op € 1.520,-- per maand;
- een deskundige te benoemen voor het taxeren van de echtelijke woning en andere zaken;
- de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen volgens een door haar overgelegde lijst;
- de man te veroordelen tot het betalen van een overbedelingsvergoeding;
- de man te veroordelen tot het betalen van een gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning en.
- de man te veroordelen om aan haar een voorschot van € 200.000,-- op de verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap te betalen.
De man heeft de nevenverzoeken van de vrouw bestreden en daarbij onder meer zelfstandig verzocht echtscheiding tussen partijen uit te spreken en te bepalen dat hij bevoegd is tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel en daarnaast enkele verzoeken in verband met de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gedaan.
De vrouw heeft de zelfstandige nevenverzoeken van de man bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 2 augustus 2004 echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de man met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 1.520,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning en het gebruik van de zaken, behorende bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, en iedere verdere beslissing met betrekking tot de verzoeken die verband houden met de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage en heeft daarbij, voor zover thans van belang, verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, echtscheiding tussen partijen uit te spreken tegelijk met de beslissing op de nevenverzoeken.
De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen met uitzondering van de beslissing ten aanzien van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning door de man.
Bij beschikking van 25 mei 2005 heeft het hof de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding en iedere verdere beslissing aangehouden. Vervolgens heeft het hof bij beschikking van 13 juli 2005 de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep ter zake van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar ter zitting van 4 mei 2005 geformuleerde wijziging van eis, de bestreden beschikking ten aanzien van de periode van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning vernietigd en, in zoverre opnieuw beschikkende, bepaald dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning en het gebruik van de zaken, behorende bij deze woning en tot de inboedel daarvan, gedurende twee maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand voort te zetten, de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.
Beide beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide beschikkingen van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft ten aanzien van de eerste vier middelen verzocht het beroep te verwerpen en zich ten aanzien van het vijfde middel gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
In reactie op het verweerschrift van de vrouw heeft de advocaat van de man een "aanvullend verweer met betrekking tot beroep op niet-ontvankelijkheid ten aanzien van cassatie echtscheiding houdende nevenverzoeken", met producties, ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep tegen de beschikking van 25 mei 2005, tot vernietiging van de beschikking van 13 juli 2005 en terugverwijzing.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 2 december 2005 op die conclusie gereageerd.
3. De reactie van de man op het verweerschrift
Nu de vrouw in haar verweerschrift niet een exceptie tegen het beroep van de man heeft aangevoerd en nu voor nader schriftelijk debat geen toestemming van de Hoge Raad verkregen is, heeft de Hoge Raad de vermelde reactie van de man terzijde gelegd (vgl. HR 18 februari 1994, nr. 8347, NJ 1994, 423).
4. Beoordeling van het middel
4.1 Bij beschikking van 2 augustus 2004 heeft de rechtbank echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 26 oktober 1966, uitgesproken. In dezelfde beschikking heeft de rechtbank de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 1.520,-- per maand en bepaald dat de man jegens de vrouw bevoegd is het gebruik van de echtelijke woning voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking. De rechtbank hield de behandeling van de verzoeken verband houdende met de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan. De man heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld en een grief gericht tegen het uitspreken van de echtscheiding. Het hof overwoog in zijn beschikking van 25 mei 2005:
"Nu het appèl van de man zich richt tegen de toewijzing van zijn zelfstandig verzoek in eerste aanleg, waarbij hij, evenals de vrouw, heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, dient de man niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit onderdeel van zijn verzoek in hoger beroep, zulks bij gebreke van enig rechtens te respecteren belang. De door de man aangevoerde omstandigheden zijn niet van zodanig bijzondere aard dat in casu anders zou moeten worden geoordeeld."
en heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding, terwijl het iedere verdere beslissing aanhield.
4.2 Middel 1 betoogt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd, in zijn beschikking van 25 mei 2005 heeft overwogen dat de door de man aangevoerde omstandigheden niet van zodanig bijzondere aard zijn dat de echtscheiding en de nevenvoorzieningen tegelijk beslist zouden moeten worden. Het hof had, naar blijkt uit rov. 1 van die beschikking, het oog op de door de man aangevoerde omstandigheden, kort gezegd, dat hij na de echtscheiding in de voormalige echtelijke woning wil blijven wonen en dat hij de daarmee samenhangende door hem aan de vrouw te betalen vergoeding wegens overbedeling, zolang de huwelijksgoederengemeenschap niet is afgewikkeld, niet kan financieren, zodat hij, na afloop van de termijn van zes maanden na het einde van het huwelijk, gedwongen zal worden de echtelijke woning alsnog te verkopen.
Het middel faalt. Het hof is terecht ervan uitgegaan dat beroep tegen een door de rechter in eerste aanleg uitgesproken echtscheiding slechts op grond van door de echtgenoot die het instelt aan te voeren bijzondere omstandigheden kan worden gebezigd teneinde te bewerkstelligen dat de band tussen het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorzieningen wordt hersteld en dat tezelfdertijd wordt beslist op die verzoeken. 's Hofs oordeel dat de man zodanige omstandigheden niet heeft aangevoerd, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder op juistheid worden onderzocht. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
4.3 Middel 2 kan niet tot cassatie leiden. Voorzover het klaagt dat het hof in zijn beschikking van 13 juli 2005 heeft miskend dat de behoefte van een tot alimentatie gerechtigde ex-echtgenoot mede afhangt van de welstand van de echtgenoten tijdens het huwelijk, mist het feitelijke grondslag. Voor het overige stelt het te hoge eisen aan de motivering van een beslissing van de feitenrechter met betrekking tot levensonderhoud.
4.4 Middel 4 (een middel 3 ontbreekt) kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden, nu het berust op het onjuiste uitgangspunt dat het hof in zijn beschikking van 13 juli 2005 zou hebben overwogen dat de man niet is opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot diens draagkracht.
4.5 Middel 5 daarentegen is gegrond. De beschikking van 2 augustus 2004 was, voorzover de rechtbank in het dictum echtscheiding tussen partijen uitsprak, de alimentatie bepaalde en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning op de voet van art. 1:165 lid 1 BW toekende, een eindbeschikking. In zijn daartegen ingestelde hoger beroep kon de man ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap betrekken, ook al was de beschikking van de rechtbank in zoverre nog slechts een tussenbeschikking. Het hof heeft dus in zijn beschikking van 13 juli 2005 de man ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep ter zake van de verdeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep voorzover gericht tegen de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 mei 2005;
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 juli 2005;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 januari 2006.