Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de appellanten, [appellant sub 1] en [appellante sub 2], in geschil zijn met de Coöperatieve Rabobank U.A. over de geldigheid van een borgtocht en de zorgplicht van de bank. De appellanten zijn borg voor leningen die zijn verstrekt aan hun vennootschappen na een herstructurering van hun bedrijf. De rechtbank had de vorderingen van de bank toegewezen, maar de appellanten betwisten de geldigheid van de borgtocht, omdat [appellante sub 2] geen toestemming heeft gegeven voor de borgstelling van [appellant sub 1] volgens artikel 1:88 BW. De bank stelt dat de borgtocht is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf, waardoor de toestemming niet vereist zou zijn. De zaak behandelt ook de vraag of de bank haar zorgplicht heeft geschonden door het bedrijfspand te verkopen aan een dochteronderneming voor een te lage prijs. Het hof oordeelt dat de borgtocht geldig is en dat de bank niet in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht. De vorderingen van de bank worden toegewezen, en de regresvordering van de bank op de appellanten wordt ook toegewezen, omdat de bank gerechtigd is om deze vordering op eigen naam in te stellen.