ECLI:NL:GHAMS:2019:2481
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring verzoeker in verzoek tot schadevergoeding rechtsbijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 24 september 2018 verzoeker niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand. Verzoeker, geboren in 1971, had een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor vergoeding van kosten in verband met rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien verzoeker pas op 18 oktober 2017, meer dan drie maanden na de sepotbeslissing van 3 juni 2016, zijn verzoek indiende. Het hof heeft op 2 april 2019 de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat verzoeker niet-ontvankelijk was. Het hof overweegt dat de termijn voor het indienen van een verzoekschrift op basis van artikel 591a Sv drie maanden bedraagt, en dat deze termijn niet opnieuw begint te lopen na een wijziging van de sepotcode door het openbaar ministerie. Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond en beveelt de onverwijlde betekening van de beschikking aan verzoeker.