ECLI:NL:GHAMS:2019:2466
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding na onterecht in verzekeringstelling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 28 mei 2018 een verzoek om schadevergoeding afwees. De verzoeker, geboren in 1996, was op 9 augustus 2015 in verzekering gesteld op verdenking van openlijke geweldpleging, maar werd op 11 augustus 2015 weer in vrijheid gesteld. Hij verzocht om een schadevergoeding van € 315,00 voor de geleden schade door zijn detentie, en een forfaitaire vergoeding van € 550,00 voor rechtsbijstand, vermeerderd met € 280,00 in hoger beroep. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor toekenning van de schadevergoeding, omdat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de vrijheidsbeneming door niet te voldoen aan een ambtelijk bevel.
Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld. Het hof stelde vast dat het niet voldoen aan een ambtelijk bevel en het 'halen van verhaal bij de politie' op zich geen gerechtvaardigde verdenking van openlijke geweldpleging oplevert. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verzoeker een significante bijdrage had geleverd aan het geweld en dat er een persoonsverwisseling niet kon worden uitgesloten. Daarom verklaarde het hof het hoger beroep gegrond en kende het een schadevergoeding toe van € 210,00 op basis van artikel 89 Sv.
Daarnaast oordeelde het hof ook over de vergoeding op basis van artikel 591a Sv en kende het een bedrag van € 830,00 toe voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht. De beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2019.