ECLI:NL:GHAMS:2019:2466

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
R 000896 en R 000897-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding na onterecht in verzekeringstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 28 mei 2018 een verzoek om schadevergoeding afwees. De verzoeker, geboren in 1996, was op 9 augustus 2015 in verzekering gesteld op verdenking van openlijke geweldpleging, maar werd op 11 augustus 2015 weer in vrijheid gesteld. Hij verzocht om een schadevergoeding van € 315,00 voor de geleden schade door zijn detentie, en een forfaitaire vergoeding van € 550,00 voor rechtsbijstand, vermeerderd met € 280,00 in hoger beroep. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor toekenning van de schadevergoeding, omdat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de vrijheidsbeneming door niet te voldoen aan een ambtelijk bevel.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld. Het hof stelde vast dat het niet voldoen aan een ambtelijk bevel en het 'halen van verhaal bij de politie' op zich geen gerechtvaardigde verdenking van openlijke geweldpleging oplevert. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verzoeker een significante bijdrage had geleverd aan het geweld en dat er een persoonsverwisseling niet kon worden uitgesloten. Daarom verklaarde het hof het hoger beroep gegrond en kende het een schadevergoeding toe van € 210,00 op basis van artikel 89 Sv.

Daarnaast oordeelde het hof ook over de vergoeding op basis van artikel 591a Sv en kende het een bedrag van € 830,00 toe voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht. De beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2019.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummers: 000897-18 (89 Sv) en 000896-18 (591a Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15-710358-15
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 28 mei 2018 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. Z. Boufadiss, adres: [adres].

1.Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding op de voet van artikel 89 Sv tot een bedrag van € 315,00 ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer. Dit bedrag is gespecificeerd en onderbouwd als volgt.
Verzoeker is op 9 augustus 2015 in verzekering gesteld. Hij is op 11 augustus 2015 heengezonden. Gelet op de omstandigheden van het geval heeft de advocaat verzocht de toe te kennen schadevergoeding te vermeerderen met de helft. Uit het dossier blijkt immers dat verzoeker meer dan normaal heeft geleden onder zijn detentie, aangezien hij bij zijn aanhouding twee keer werd gebeten door een politiehond in zowel zijn kruis als zijn bovenbeen. Voor deze beten is verzoeker gedurende zijn detentie onvoldoende behandeld. Daarnaast heeft verzoeker ook twee harde klappen op zijn hoofd gekregen met een knuppel.
Het verzoekschrift strekt voorts tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding op de voet van artikel 591a Sv ter zake van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek in eerste aanleg ten bedrage van € 550,00 en in hoger beroep vermeerderd met € 280,00.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 31 mei 2018 ingesteld namens verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 19 februari 2019 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

De rechtbank heeft het verzoek op 28 mei 2018 afgewezen.
Het hoger beroep hiervan is tijdig ingesteld.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 89 Sv
Appellant is op 9 augustus 2015 in verzekering gesteld op verdenking van – kort gezegd – overtreding van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Appellant is op 11 augustus 2015 in vrijheid gesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank heeft overwogen dat de gewezen verdachte (appellant), ongeacht de vrijspraak en de motivering daarvan, de verdenking van openlijke geweldpleging en de erop volgende vrijheidsbeneming aan zichzelf te wijten heeft gehad door niet weg te gaan nadat hij door de politie was gesommeerd zich te verwijderen. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank beslist dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van een vergoeding voor de door verzoeker als gevolg van de vrijheidsbeneming geleden schade.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het niet voldoen aan een ambtelijk gegeven bevel en het ‘halen van verhaal bij de politie’ zonder meer nog geen gerechtvaardigde verdenking van openlijke geweldpleging oplevert. Daarbij heeft het hof tevens acht geslagen op de overweging in het vonnis van de rechtbank dat er onvoldoende steun is voor de vaststelling dat appellant een wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld en dat een persoonsverwisseling redelijkerwijs niet kon worden uitgesloten, gelet op het chaotische verloop van de avond, waarbij een grote menigte betrokken was en de politie meerdere charges heeft uitgevoerd.
Gelet op het voorgaande acht het hof het hoger beroep gegrond.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding van
€ 210,00. Voor een verhoging, waar bij de toelichting in raadkamer overigens niet meer uitdrukkelijk om is verzocht, ziet het hof geen grond.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 591a Sv
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding (zoals verzocht) van € 830,00.

4.Beslissing

Het hof:
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 89 Sv
Verklaart het hoger beroep gegrond.
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Kent op de voet van artikel 89 Sv ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 210,00 (tweehonderdtien euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 591a Sv
Verklaart het hoger beroep gegrond.
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 591a Sv uit ’s Rijks kas aan verzoeker een vergoeding toe van € 830,00 (achthonderddertig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. S. Clement en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 5 maart 2019.
De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.040,00 op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam].
Amsterdam, 5 maart 2019,
mr. M. Iedema, voorzitter.