Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2.2. Feiten
De belanghebbende heeft hierop niet inhoudelijk gereageerd, er zijn geen bewijsstukken overgelegd.”
Ik verzoek u (…) mij een kopie van de dossiers te doen toekomen en om uitstel te verlenen voor mondeling behandeling zodat ik de dossiers kan bestuderen en samen met cliënten pleidooi kan opstellen.”
De gemachtigdevan belanghebbenden verklaart (…)
De desbetreffende beroepen zijn ingetrokken en de uitkomst van deze twee hoger beroepsprocedures vindt ambtshalve toepassing in de ingetrokken zaken. Juist om die reden behoeft de verdediging in deze twee zaken extra aandacht. Er moet met deze achterliggende ‘belanghebbenden’ rekening worden gehouden.
Ik vermoed dat gemachtigde [naam gemachtigde in eerste aanleg] hoger beroepen heeft ingesteld om de deadline te redden en dat [naam persoon 2] dit vervolgens heeft gemotiveerd.
griffier: ieder afzonderlijk; belanghebbende [naam belanghebbende] heeft op verzoek van de voorzitter voor de duur van het antwoord van belanghebbende [naam persoon 1] de zaal verlaten] of zij i) bekend zijn met bij brief van 17 januari 2019 verzonden uitnodiging voor deze zitting en zo ja ii) of, en zo ja met wie, zij hierover contact hebben gehad.
[naam persoon 1]verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt.
[naam belanghebbende]verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt.
3.3. Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
Wat daarvan verder mag zijn, de door gemachtigde geschetste achtergrond, bestaande uit haar cliëntrelatie met [naam belastingconsulent] , biedt geen verklaring voor het niet tijdig inschakelen van een gemachtigde door belanghebbende. Indien de wens tot vertegenwoordiging ter zitting bij een belanghebbende, zoals in het onderhavige geval, eerst daags voor de zitting opkomt, dan kan die omstandigheid op zichzelf en behoudens bijzondere omstandigheden, gelet op het belang bij een redelijke voortgang van de procedure, niet tot uitstel van de zitting leiden.
De omstandigheid dat de alsdan ingeschakelde gemachtigde niet voldoende is geïnformeerd of onvoldoende gelegenheid heeft zich voor te bereiden, behoort in dat geval tot de risicosfeer van de belanghebbende. Bijzondere omstandigheden die desondanks uitstel zouden rechtvaardigen zijn niet aannemelijk geworden. Daartoe behoort ook niet de gestelde samenhang met andere zaken. Tegenover de betwisting van die samenhang door de inspecteur is het belang van de door gemachtigde gestelde samenhang met andere zaken niet voldoende onderbouwd, terwijl die (gestelde) samenhang ook overigens onvoldoende reden oplevert voor het uitstel waarom is verzocht. Naar het oordeel van het Hof rechtvaardigt de verklaring die gemachtigde heeft gegeven voor de omstandigheid dat zij zich namens belanghebbende eerst op 15 april 2019 tot het Hof heeft gewend met een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling, geen uitstel van de mondelinge behandeling van het hoger beroep.
De inspecteur heeft gesteld dat hij van die aangiften mocht uitgaan, omdat deze op zichzelf een verzorgde indruk maakten. Belanghebbende heeft deze stelling niet betwist.
Ook overigens acht het Hof, gelet op de tot de stukken behorende kopieën van de elektronisch gedane aangiften IB/PVV, de door of namens belanghebbende gedane aangiften voldoende verzorgd, zodanig dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2014 redelijkerwijs van de juistheid van de aan die aangiften ten grondslag gelegde feiten mocht uitgaan; die aangiften noopten hem op zichzelf niet tot het verrichten van een onderzoek naar de juistheid van die aangiften.
Het uitoefenen van deze bevoegdheid is niet aan een termijn gebonden (HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1046, BNB 2017/152, r.o. 3.6.4), behoudens dat dit uitoefenen gericht moet zijn op de heffing van belasting van een belastingplichtige. Dit betekent dat het uitoefenen van die bevoegdheid pas na een (eventueel) verstrijken van een navorderingstermijn voor de heffing van belasting van belanghebbende redelijkerwijs geen doel meer kan dienen.
De omstandigheid dat hij geen bewaarplicht heeft, betekent niet dat hij geen antwoord dient te geven op door de inspecteur (op de voet van artikel 47 AWR) gestelde vragen en zo nodig (op enigerlei wijze) moet zorgen voor bewijs van in aangiften opgenomen aftrekposten.
Belanghebbende heeft ook niet alsnog een voldoende onderbouwing voor de opgevoerde aftrekposten gegeven.