3.1Voor zover in cassatie van belang kan van het volgende worden uitgegaan.
- i) Op 27 oktober 2000 hebben de Belgische fiscale autoriteiten het Nederlandse Ministerie van Financiën op grond van art. 4 van Bijstandsrichtlijn 77/799/EEG fotokopieën verstrekt van afdrukken van microfiches afkomstig uit de interne administratie van Kredietbank Luxemburg (hierna: KB-Lux). De fiches vermelden bankrekeningsaldi van Nederlands ingezetenen bij KB-Lux op 31 januari 1994.
- ii) Vanaf 2002 heeft de Inspecteur van rijksbelastingen (hierna: de Inspecteur) [eisers] meermalen verzocht dan wel gesommeerd opgave te doen van (het verloop van) de na 31 december 1989 respectievelijk na 1 januari 1990 door hen aangehouden buitenlandse bankrekeningen(en).
- iii) [eisers] hebben erkend een rekening met rekeningnummer [001] bij KB-Lux te hebben gehad.
- iv) De Staat heeft [eisers] meermalen gemeld dat zij niet (naar behoren) aan de hiervoor onder (ii) bedoelde verzoeken hebben voldaan om door middel van het beantwoorden van vragen en het verstrekken van bescheiden, waaronder kopieën van afschriften, opgaaf te doen van de door hen aangehouden buitenlandse bankrekening(en). De Staat wenst dat [eisers] opnieuw de formulieren “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” en “Verklaring In het buitenland aangehouden bankrekening(en)” invullen.
- v) [eiser 1] heeft in elk geval in 2002 en 2011 laatstgenoemde formulieren ingevuld. [eiseres 2] heeft deze formulieren in elk geval in 2011 ingevuld. Naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter in deze procedure hebben beiden op 11 mei 2015 het formulier “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekeningen” ingevuld.
- vi) In 2003 heeft de Inspecteur aan [eiser 1] navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd voor de jaren 1991 tot en met 1999 en in de vermogensbelasting voor de jaren 1992 tot en met 2000, met verhogingen dan wel boeten. [eiser 1] heeft fiscale procedures tegen deze aanslagen gevoerd. In die procedures heeft hij zich onder meer beroepen op een schriftelijke verklaring van [betrokkene 1] , die als volgt luidt:
“Refererend aan ons onderhoud inzake ons “Luxemburg/België” plan uit 1993 en jouw geschil met de Nederlandse belastingdienst dienaangaande, deel ik je hierdoor mede dat ik geen problemen heb om in rechte een verklaring af te leggen over de gebeurtenissen. In het kader van de verkoop van jouw aandelen TWBA/Cabbac in 1993 en het daaraan gekoppelde concurrentiebeding hebben wij overleg gevoerd om gezamenlijk in een Belgische-Luxemburgs reclamebureau te participeren.
Dat leek in de loop van 1994 te gaan lukken en daartoe heb ik jou geadviseerd in verband met allerhande financiële en juridische aspecten een vennootschap op te richten naar Amerikaans recht en een rekening te openen bij een Luxemburgse bank. Bij mijn weten heb je daar toen enkele tienduizenden guldens gestort.
De deal met het reclamebureau (...) is destijds niet door gegaan omdat deze aanvullende voorwaarden stelt die onredelijk en onhaalbaar waren. Hoewel we nog geruime tijd hebben getracht ze op andere gedachten te brengen hebben we begin 1995 besloten in te gaan op een aanbod van (...) om de N.V. Alrecon (dochter van NS) te herstructureren. Jij als gedelegeerd commissaris en ik - als statutair directeur teneinde een turn-around bij de onderneming te bewerkstelligen en deze wederom winstgevend te maken. Na de verkoop van N.V. Alrecon in 1999 hebben wij beiden een vergelijkbare turn-around gedaan bij Instituut Praeheb. Na ons contact in 1993/4 is het dus allemaal anders verlopen dan oorspronkelijk beoogd.
Uiteraard ben ik bereid om deze verklaring persoonlijk te bevestigen. Ik verblijf echter veelal in het buitenland, maar ben gaarne bereid om speciaal daarvoor naar Nederland te komen dan wel mijn agenda aan te passen.”
(vii) In de belastingprocedure tussen [eiser 1] en de Inspecteur heeft het gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraak van 5 juli 2012 onder meer overwogen:
“4.5.1.7 Vast staat dat belanghebbende op 31 januari 1994 rekeningen bij de KB-Luxbank had. Uit de fotokopieën van de microfiches blijkt dat het saldo op deze rekeningen op die datum ruim fl. 65.000 bedroeg. Belanghebbende heeft (…) als jaar van opening van de rekeningen het jaar 1993 vermeld, zij het met toevoeging van een vraagteken. Voorts wordt in de (…) verklaring van [betrokkene 1] melding gemaakt van een “Luxemburg/België plan” uit 1993, waartoe belanghebbende is geadviseerd een rekening te openen bij een Luxemburgse bank. Uit deze bewijsmiddelen vloeit een zodanige verdenking ten nadele van belanghebbende voort, dat die vraagt om een uitleg van zijn kant. Deze uitleg heeft hij niet althans onvoldoende gegeven. Het Hof acht dan ook aannemelijk dat belanghebbende reeds in de loop van 1993 over de rekeningen bij de KB-Luxbank beschikte, daarop toen een bedrag heeft gestort van ongeveer fl. 65.000 en daaruit ook reeds in dat jaar rente heeft genoten.
4.5.1.8 In de verklaring van de gemachtigde (…) stelt hij dat de rekening volgens belanghebbende vrij snel na de storting weer leeg is geraakt. De (…) verklaring van [betrokkene 1] houdt in dat begin 1995 definitief is afgezien van voortzetting van de geplande activiteiten in Luxemburg. Ook hieruit vloeit wat betreft het jaar 1995 een zodanige verdenking ten nadele van belanghebbende voort, dat die vraagt om een uitleg van zijn kant. Deze uitleg heeft hij niet althans onvoldoende gegeven. Het Hof acht dan ook aannemelijk dat de rekeningen van belanghebbende bij de KB-Luxbank ook in 1995 nog enige tijd hebben bestaan en dat hij ook in dat jaar daaruit nog rente heeft genoten.
4.5.1.9 (…) Het op die fotokopieën vermelde saldo is niet zodanig hoog, dat moet worden aangenomen dat ook vóór 1993 of na 1995 een saldo aanwezig moet zijn geweest. Daarbij is mede van belang dat het hier gaat om zichtrekeningen (en dus niet om beleggingsrekeningen), waarover belanghebbende geloofwaardig heeft gesteld dat zij dienden voor het zo nodig doen van betalingen vanwege zakelijke transacties.”
Het beroep in cassatie tegen deze uitspraak is verworpen in HR 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:150. (viii) De Inspecteur heeft aan [eiser 1] op 21 mei 2013 een informatiebeschikking als bedoeld in art. 52a lid 1 AWR afgegeven en deze in bezwaar gehandhaafd. Het door [eiser 1] ingestelde beroep is door de rechtbank Gelderland op 30 juli 2015 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat [eiser 1] de aan hem gestelde vragen, die ertoe strekken te achterhalen wat er is gebeurd met het op de rekening bij KB-Lux aangehouden vermogen, niet heeft beantwoord, dat hij de daarin verzochte informatie niet heeft verstrekt en dat hij als zodanig niet aan zijn wettelijke informatieplicht heeft voldaan. De rechtbank overwoog in dat verband onder meer:
“Eiser heeft in 2002 bevestigd dat hij houder was van een bankrekening bij de KB-Lux. Een rechtstreekse en volledige reactie op het informatieverzoek met betrekking tot de bankrekening(en) is dan ook vereist. Eiser is op grond van artikel 47 van de AWR verplicht om de gestelde vragen te beantwoorden en deze verplichting is niet aan een termijn gebonden. Eisers stelling inhoudende dat hij niet meer over afschriften en stukken met betrekking tot deze rekening(en) beschikt, ontslaat hem niet van de verplichting om de vragen te beantwoorden. Eiser heeft met zijn antwoord dat het op 31 januari 1994 aangehouden saldo in 1994 is teruggeboekt naar een Nederlandse bankrekening geen volledig antwoord gegeven op de vraag waar het vermogen in 2010 is aangehouden. Ook met de door hem overgelegde verklaring van KB-Lux heeft eiser geen antwoord gegeven op de vraag waar het eerder op de rekening bij de KB-Lux gestalde vermogen in 2010 is aangehouden dan wel waarvoor dit vermogen is aangewend.”
(ix) Bij brief van 14 augustus 2014 heeft KB-Lux, naar aanleiding van een verzoek van [eisers] om informatie over de rekening met rekeningnummer [001] , onder meer gemeld:
“Wij refereren hierbij aan uw verzoek van 25 juni 2014 om de bank over te laten gaan tot een onderzoek inzake rekening nr. [001] (de “Rekening”). Deze rekening werd meer dan tien (10) jaar geleden afgesloten.
Het is volgens de Luxemburgse wettelijke bepalingen inzake de archivering van documenten vereist dat het cliëntendossier alsmede de financiële gegevens van een rekening (de “Gegevens”) bewaard worden voor een minimale duur van tien jaar met ingang van respectievelijk (i) de sluiting van voornoemde rekening of (ii) de datum van uitvoering van de financiële transactie.
Hier vloeit uit voort dat, behoudens een speciale beslissing of fout, het informaticasysteem van KBL regelmatig overgaat tot vernietiging van de Gegevens.
Wij kunnen bevestigen dat grondig onderzoek in onze systemen heeft aangetoond dat dit het geval was bij bovengenoemde Rekening en dat alle Gegevens zijn vernietigd, inclusief de identiteit van de titularis van deze Rekening.”