ECLI:NL:GHAMS:2019:1852

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
K18/230489
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex artikel 12 Sv betreffende politiegeweld en de rechtmatigheid van geweldstoepassing door politieambtenaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 juni 2019 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 Sv. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.B. Chylinska, heeft beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen vijf politieambtenaren (beklaagden) die betrokken waren bij zijn aanhouding op 15 november 2017. Klager heeft aangifte gedaan van mishandeling door de politie, waarbij hij onder andere werd bedreigd met een vuurwapen, een politiehond werd ingezet en hij meerdere keren werd geslagen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanhouding en het gebruik van geweld door de politie onderzocht.

Het hof heeft vastgesteld dat klager zich tijdens de aanhouding agressief gedroeg en niet voldeed aan de bevelen van de politie. De beklaagden hebben verklaard dat zij, gezien de melding van een vechtpartij waarbij een vuurwapen was gezien, genoodzaakt waren om geweld toe te passen om klager onder controle te krijgen. Het hof heeft de rechtmatigheid van het politieoptreden beoordeeld aan de hand van de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie. Het hof concludeert dat het gebruik van geweld door de politie in dit geval noodzakelijk, adequaat en proportioneel was, gezien de omstandigheden waaronder de aanhouding plaatsvond.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de beklaagden onrechtmatig hebben gehandeld en dat de kans op een veroordeling in een strafrechtelijke procedure gering is. Het beklag van klager is daarom ongegrond verklaard en het hof heeft het beklag afgewezen. Deze beschikking is gegeven zonder dat er voor betrokkenen een rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K18/230489 van
[klager],
klager,
woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde:
mr. M.B. Chylinska, advocaat te Haarlem.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 26 oktober 2018 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde 1], [beklaagde 2], [beklaagde 3], [beklaagde 4] en [beklaagde 5](hierna: beklaagden) ter zake van mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 1 maart 2019 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland van 15 november 2018.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 27 mei 2019 het beklag toe te lichten. Namens klager is zijn advocaat in raadkamer verschenen. De advocaat heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft hij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Klager heeft op 8 december 2017 aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd bij zijn aanhouding op 15 november 2017 door beklaagden, die allen werkzaam zijn bij de politie.
Het voorval vond plaats, nadat de politie de melding had ontvangen van een vechtpartij op een parkeerterrein waarbij een vuurwapen was gezien en een vrouw tegen haar wil zou zijn opgesloten in een personenauto. Mogelijk zou de vrouw ook mishandeld zijn.
Toen de politieagenten ter plaatse kwamen, zagen zij op het parkeerterrein twee auto’s naast elkaar staan, een Volkswagen met een Pools kenteken en een auto met een Nederlands kenteken. In de Volkswagen zat klager achter het stuur, tussen de auto’s stond een andere man en op de achterbank van de Volkswagen zat een vrouw.
Uit de door beklaagden opgemaakte processen-verbaal blijkt dat klager vanaf het begin nauwelijks gevolg heeft gegeven aan de hem gegeven bevelen, schreeuwde en zich agressief gedroeg. Beklaagden hielden er door de melding rekening mee dat klager over een vuurwapen beschikte en daarvan gebruik zou maken. Toen zij hem wilden aanhouden, bleef klager zich verzetten.
Beklaagde [beklaagde 2] was het eerst ter plaatse. Hij opende het autoportier van de Volkswagen aan de passagierszijde. Pas na herhaalde sommaties stapte klager uit de auto. Hij schreeuwde en voldeed niet aan herhaalde bevelen zijn handen omhoog te doen. [beklaagde 2] trok zijn vuurwapen en richtte het op klager. Hij duwde klager met zijn rug op de motorkap. [beklaagde 2] vroeg zijn collega’s, die intussen ook ter plaatse waren gekomen, de armen van klager vast te pakken om hem te boeien. [beklaagde 2] kon toen zijn vuurwapen opbergen.
Klager bleef schreeuwen en maakte een agressieve indruk. Beklaagde [beklaagde 4] probeerde met beide armen de linkerarm van klager te fixeren door deze te overstrekken, maar klager boog zijn arm naar zijn lichaam. Beklaagde [beklaagde 1] kwam [beklaagde 4] te hulp. Hij strekte de rechterarm van klager, maar ook hij kon klager niet onder controle brengen. Klager was zeer sterk en gaf geen gehoor aan het bevel mee te werken. [beklaagde 1] riep collega’s te assisteren.
Beklaagde [beklaagde 5] (hondengeleider) zag dat zijn collega’s hun vuurwapens op klager en de andere man hadden gericht en dat beide mannen niet voldeden aan het bevel hun handen te laten zien. [beklaagde 5] vreesde dat er een levensbedreigende situatie zou ontstaan. Hij haalde de aangelijnde politiehond uit de politiebus. Hij zag dat [beklaagde 4] en [beklaagde 1] klager niet onder controle kregen en klager niet voor rede vatbaar leek. [beklaagde 5] riep naar klager dat hij zich moest overgeven omdat anders de hond zou worden ingezet. Klager ging vervolgens door het lint. [beklaagde 4] en [beklaagde 1] konden hem niet meer vasthouden. Klager kwam met zwaaiende armen naar voren. [beklaagde 5] gaf de hond het commando in het been van klager te bijten. Klager viel waardoor het rechter been waarin de hond beet werd gedraaid. De hond liet los en beet in het linker been. Klager bleef zich verzetten en schopte de hond meermalen, waardoor de hond hem meermalen beet.
Omdat klager zich bleef verzetten, gaf [beklaagde 4] met gebalde vuist vier stoten in de rechterzij van klager ter hoogte van het middenrif. Daarna lukte het [beklaagde 4] de linkerarm van klager te fixeren. [beklaagde 2] voegde zich bij [beklaagde 4] en fixeerde de rechterarm van klager.
Toen klager zich overgaf, maakte [beklaagde 5] de hond los.
Vanwege het gips om klagers arm werd klager geboeid met tie-wraps. Hij werd door [beklaagde 4] en [beklaagde 3] tegen de politiebus geplaatst voor fouillering. Klager verzette zich nog steeds en gaf een kopstoot tegen het hoofd van [beklaagde 3]. In een reactie en om een tweede kopstoot te voorkomen, gaf [beklaagde 3] een vuistslag links onder de borstkas van klager. Ook verzette klager zich toen hij in de politiebus werd geplaatst. Hierop hebben [beklaagde 4] en [beklaagde 3] klager op zijn buik op de vloer van de bus geplaatst om hem onder controle te brengen. Tijdens de rit naar het politiebureau bleef klager spugen naar [beklaagde 3] en probeerde hij [beklaagde 3] te schoppen.
Klager heeft verklaard dat hij met zijn vriend en vriendin in de auto zat te praten en te drinken, toen een politieauto arriveerde. De agenten riepen dat zij uit moesten stappen. Klager verleende steeds medewerking. Hij stapte uit de auto, stak zijn handen omhoog en ging op zijn knieën zitten. Hij werd gebeten door een politiehond. Hoewel hij gevolg gaf aan het bevel op zijn buik te gaan liggen, trok de agent de politiehond niet weg en werd klager meermalen in zijn linker bovenbeen en rechter onderbeen gebeten. Een agent duwde met kracht klagers hoofd tegen de grond, waardoor zijn gezicht met kracht tegen het asfalt kwam. Hij werd met kracht tegen de rug en in zijn zij geslagen. Klager werd geboeid, overgebracht naar een politieauto en tegen de vloer gegooid. Agenten zaten op de rug van klager en hij voelde hun knieën.
De bijtwonden zijn gehecht. Ten tijde van de aangifte voelde klager nog steeds pijn in zijn rug.
Uit letselverklaringen van artsen blijkt dat klager bijtwonden aan linker bovenbeen en rechter onderbeen en kneuzingen van de rugspieren had. Op het linker been had klager een flinke lapverwonding (haakvormig, ongeveer 15 centimeter) die moest worden gehecht.
Klagers vrienden zijn gehoord door de politie. De vriend heeft niets verklaard over de wijze van aanhouding; de vriendin heeft daaromtrent niet veel meer kunnen verklaren dan dat zij agenten op klager zag springen, dat ze hen met hun knieën op klager zag zitten, dat ze hun armen heen en weer zag gaan en daardoor dacht dat ze klager sloegen, en dat ze klager heeft horen gillen van pijn. Beiden hebben verklaard dat zij en klager alcohol hadden zitten drinken.
Het beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Nu het om door de politie toegepast geweld gaat en door klager aangifte is gedaan ter zake van mishandeling, moet bij het op deze feiten betrekking hebbende toetsingskader de vraag naar de rechtmatigheid van het politieoptreden betrokken worden.
Ingevolge de Politiewet 2012 zijn politieambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, indien noodzakelijk, bevoegd tot toepassing van – gepast – geweld. Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zou, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd kunnen worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg kunnen hebben. Het (strafrechtelijk) onderzoek naar het overheidsoptreden zal zich in een geval als dit dus met name hebben te richten op de vraag of de geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het met betrekking tot de rechtmatigheid van belang zijnde toetsingskader wordt (buiten de verdere strafrechtelijke en mensenrechtelijke regels) gevonden in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (verder: de Ambtsinstructie).
Artikel 7 van de Ambtsinstructie luidt, voor zover hier van belang:
1. Het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, is slechts geoorloofd:
a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken;
b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf
1°. waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en
2°. dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer.
Ingevolge artikel 15 van de Ambtsinstructie is het inzetten van een politiehond slechts geoorloofd onder direct en voortdurend toezicht van een hondengeleider die in het bezit is van een certificaat. Verdere regelgeving die is toegespitst op het inzetten van een politiehond ontbreekt. Wel is er een aanbeveling daartoe van de Nationale Ombudsman.
In zijn rapport “Verantwoord politiegeweld” wordt het inzetten van een politiehond een zwaar geweldsmiddel genoemd, waarvan behoedzaam gebruik moet worden gemaakt. Inzet is alleen geoorloofd als er geen minder ingrijpend middel voorhanden is en pas na vordering/bevel (indien aan de orde) en een waarschuwing, aldus de Ombudsman:
- bij gevaar voor de veiligheid van politieambtenaren of derden, bijvoorbeeld bij hevig fysiek verzet bij de aanhouding gericht tegen politieambtenaren;
- bij een vluchtende verdachte waarbij sprake is van een ernstig ingrijpend misdrijf.
Het inzetten van een aangelijnde politiehond is vanwege de aanwezige controle door de hondengeleider een minder ingrijpend middel dan het inzetten van een niet-aangelijnde politiehond.
De overwegingen van het hof
De verklaringen van klager en beklaagden over het gebeurde lopen uiteen. Aangezien de verklaringen van klagers vrienden geen ander licht werpen op de vraag of er voor de politieambtenaren aanleiding was om het geweld waarvan sprake is geweest toe te passen, zal de strafrechter slechts tot bewezenverklaring van mishandeling kunnen komen indien in de verklaringen van beklaagden steun te vinden is voor de beschuldiging dat hun geweldstoepassing niet noodzakelijk, adequaat en proportioneel was. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Beklaagden hebben in hun ambtsedig opgemaakte processen-verbaal onderling overeenstemmend verklaard. Hieruit komt naar voren dat zij na de melding van een vechtpartij waarbij een vuurwapen was gezien en een vrouw tegen haar wil zou worden vastgehouden in een auto, naar de desbetreffende plaats zijn gegaan. Zij troffen daar klager aan met een andere man en een vrouw. Klager is gesommeerd zijn handen in de lucht te doen, maar heeft dit niet gedaan. Klager heeft ook daarna herhaaldelijk geen gevolg gegeven aan bevelen van de politie en zich heftig verzet tegen zijn aanhouding.
Naar het oordeel van het hof was, gelet op dit aanhoudende verzet, de weigering de handen in de lucht te steken en de verdenking van het aanwezig hebben van een vuurwapen, het tonen van een vuurwapen en de inzet van de politiehond gerechtvaardigd. Dit geldt ook voor het stompen in de zij van klager en het hem onder controle houden op de vloer van de politiebus.
Er zijn dan ook onvoldoende aanwijzingen dat beklaagden onrechtmatig hebben gehandeld. Het lijkt erop dat het letsel van klager, dat wel als fors is te omschrijven, is ontstaan door zijn verzet tegen beklaagden en de politiehond. Onder deze omstandigheden is niet te verwachten dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagden ter zake van mishandeling zal komen.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
12 juni 2019 door mrs. N. van der Wijngaart, voorzitter, A.D.R.M. Boumans en
J.L. Bruinsma, raadsheren, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.