Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van de rechtbank
Beoordeling van het geschil
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2015. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende een aanslag opgelegd, waarbij de inkomensafhankelijke combinatiekorting niet was toegepast. Belanghebbende stelde dat zijn dochter, [B], die bij zijn ex-partner, mevrouw [A], in Italië woont, ook tot zijn huishouden behoort. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het kind niet doorgaans ten minste drie dagen per week bij belanghebbende verbleef, wat een voorwaarde is voor het recht op de combinatiekorting. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat het kind bij hem verbleef. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat de inspecteur in eerdere jaren andere voorwaarden had gehanteerd voor de aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.