4.1.De rechtbank heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’:
“Overwegingen
1. Op 2 augustus 2017 heeft eiseres naar aanleiding van de behandeling op zitting van het beroep met zaaknummer HAA 16/5468 stukken ingediend. Daarbij bevond zich onder meer een kopie van een beroepschrift van 24 februari 2016 tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dat beroepschrift was nog niet bekend bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep geregistreerd met het onderhavige zaaknummer.
2. Bij uitspraak op bezwaar van 25 augustus 2017 heeft verweerder alsnog uitspraak op het bezwaar gedaan. Eiseres stelt dat zij op 27 oktober 2017 heeft verzocht onderhavige zaaknummer te laten vervallen en naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar van 25 augustus 2017 een nieuwe zaak aan te maken en daarbij opnieuw griffierecht te berekenen. De rechtbank heeft een dergelijk verzoek niet aangetroffen. Afgezien daarvan heeft, ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), onderhavig beroep van rechtswege mede betrekking op die uitspraak op bezwaar. Eiseres zou in haar belangen worden geschaad indien onderhavig beroep zou vervallen en er op 27 oktober 2017 een nieuw beroep zou zijn aangemaakt. Dat beroep zou in dat geval immers na afloop van de beroepstermijn zijn ingediend.
3. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41 van de Awb griffierecht betalen. Voor deze zaak is het griffierecht vastgesteld op € 46. De griffier stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet zijn betaald. De rechtbank heeft, in overeenstemming met haar beleid ter zake, bepaald dat het beroep versneld wordt behandeld. Dit betekent onder andere dat de termijn waarbinnen griffierecht moet worden betaald is verkort tot twee weken en dat de nota griffierecht aangetekend wordt verzonden.
4. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht betrokkene niet kan worden toegerekend.
5. Met dagtekening 12 augustus 2017 is aan eiseres de nota griffierecht aangetekend verzonden. In de nota staat vermeld dat het griffierecht uiterlijk twee weken na de datum van de nota moet zijn bijgeschreven op het in de nota vermeldde IBAN rekeningnummer en dat indien het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de nota aan eiseres is uitgereikt op 15 augustus 2017.
6. Vast staat dat eiseres het griffierecht niet heeft betaald. Eiseres stelt dat zij geen griffierecht is verschuldigd omdat volgens haar deze zaak op grond van artikel 8:14 van de Awb gevoegd dient te worden behandeld met de beroepen met nummers HAA 16/5468 en HAA 17/3541. Zij stelt dat de berekening van griffierecht in deze zaak achterwege moet blijven, omdat in de zaak met nummer HAA 16/5468 reeds griffierecht is geheven.
7. Artikel 8:14 van de Awb bepaalt, voor zover hier van belang, dat de rechtbank kan besluiten zaken over eenzelfde of een verwant onderwerp ter behandeling te voegen. Uit dat artikel volgt niet dat nu de rechtbank heeft besloten de zaken gezamenlijk op de zitting te behandelen, slechts éénmaal griffierecht mag worden geheven.
8. Ingevolge artikel 8:41, derde lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is slechts eenmaal griffierecht verschuldigd indien een beroepschrift is gericht tegen twee of meer samenhangende besluiten. In dit geval zijn op drie verschillende data, te weten 2 december 2016 (HAA 16/5468), 3
[het Hof leest: 2]augustus 2017 (onderhavig beroep) en 6 augustus 2017 (HAA 17/3541), beroepschriften ingediend die betrekking hebben op drie verschillende naheffingsaanslagen. Gelet hierop is geen sprake van samenhangende besluiten als bedoeld in artikel 8:41, derde lid, van de Awb. Dit betekent dat voor ieder van de drie beroepen griffierecht verschuldigd is. De stelling van eiseres dat zij reeds eerder, namelijk op 24 februari 2016, beroep heeft ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen door verweerder op het bezwaar, leidt niet tot een ander oordeel. Ook dan is immers sprake van drie beroepen die op verschillende tijdstippen zijn ingediend.
9. Nu eiseres bewust het griffierecht niet heeft betaald, is geen sprake van een situatie dat dit niet betalen haar niet kan worden toegerekend. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Hof verenigt zich met het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank en de gronden waarop het berust. Naar aanleiding van hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd overweegt het Hof het volgende.