ECLI:NL:GHAMS:2019:1104

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
200.204.563/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en vernietiging van leaseovereenkomst op grond van art. 1:88 en 1:89 BW met betrekking tot verjaring en stuiting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Dexia Nederland B.V. inzake de vernietiging van een effectenleaseovereenkomst. [appellant] heeft in hoger beroep beroep gedaan op de vernietiging van de leaseovereenkomst op basis van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat het beroep van Dexia op verjaring slaagde, maar [appellant] betwistte dit en voerde aan dat de verjaringstermijn was gestuit door een collectieve procedure die in 2003 was aangespannen. Het hof heeft vastgesteld dat de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomst was gestuit door de dagvaarding in de collectieve procedure. Het hof oordeelde dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig was vernietigd en dat Dexia verplicht was om het door [appellant] betaalde bedrag terug te betalen, verminderd met ontvangen uitkeringen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vordering van [appellant] toegewezen, inclusief de kosten van het geding.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.204.563/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 3313342 DX EXPL 14-355
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 april 2019
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 23 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 23 juli 2015, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlating van [appellant] ;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis van 23 juli 2015 zal vernietigen en – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – alsnog zijn vordering zal toewijzen, strekkende tot verkrijging van een verklaring voor recht dat de onderhavige leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd, alsmede – naar het hof begrijpt – tot terugbetaling door Dexia van hetgeen uit hoofde van deze leaseovereenkomst is betaald, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.2 tot en met 1.6, de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van art. 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in art. 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure op grond van art. 96 Rv, waarbij partijen zich het recht van hoger beroep hebben voorbehouden, ziet op de leaseovereenkomst die [appellant] op 26 april 2001 met Dexia is aangegaan. De echtgenote van [appellant] , [X] (hierna: [X] ), heeft bij ongedateerde brief, welke door Dexia is ontvangen op 11 april 2006, de nietigheid van de overeenkomst ingeroepen.
3.3
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van art. 1:88 lid 1, aanhef en onder d BW. [X] heeft op grond van art. 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Uit art. 3:52 lid 1, aanhef en onder d BW in samenhang met art. 1:89 lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens art. 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge art. 3:52 lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Het hof wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1866).
Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en, bij voldoende betwisting, de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5
De kantonrechter heeft bij de waardering van de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden ontleend aan onder meer het feit dat de betalingen op grond van de leaseovereenkomst werden verricht vanaf een en/of-rekening. De kantonrechter heeft de echtelieden als getuigen gehoord en heeft geoordeeld dat [appellant] het hiervoor bedoelde bewijsvermoeden niet heeft ontzenuwd. Dit leidde de kantonrechter in het bestreden vonnis tot het oordeel dat het beroep van Dexia op verjaring slaagt. Het beroep op stuiting als gevolg van de collectieve procedure heeft de rechtbank afgewezen. Om deze redenen zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen. Tegen deze beslissing en de motivering daarvan heeft [appellant] één grief gericht.
3.6
[appellant] beroept zich in hoger beroep onder verwijzing naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3018) opnieuw op de stuitende werking van de collectieve procedure die de Stichting Eegalease en de Consumentenbond bij dagvaarding van 13 maart 2003 tegen Dexia aanhangig hebben gemaakt.
3.7
De Hoge Raad besliste in zijn arrest van 9 oktober 2015 (onder meer) dat de stuitende werking op de voet van art. 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van art. 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van op die collectieve actie aansluitende individuele vorderingen tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens art. 1:89 BW. Een dergelijke buitengerechtelijke vernietigingsverklaring heeft bovendien te gelden als een nieuwe eis in de zin van art. 3:316 lid 2 BW. Ten slotte besliste de Hoge Raad dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in art. 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden nadat het geding is beëindigd is verstreken, tijdig is uitgebracht.
Het geding moet worden geacht te zijn geëindigd als bedoeld in art. 3:316 lid 2 BW met de beslissing van 25 januari 2007 op het verzoek tot verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst (zie hiervoor in 3.1), zodat uiterlijk op 25 juli 2007 een vordering of buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging van de effectenleaseovereenkomsten diende te worden ingesteld, respectievelijk uitgebracht (HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936).
3.8
Nu de collectieve procedure tussen Eegalease en anderen tegen Dexia is geëindigd op 25 januari 2007 moet worden geconcludeerd dat de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomst van 26 april 2001 is gestuit door de dagvaarding van 13 maart 2003 in de collectieve procedure, terwijl met de brief die Dexia ontving op 11 april 2006 tijdig de buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging is uitgebracht.
3.9
Gelet op het voorgaande slaagt de grief. Nu hetgeen Dexia heeft aangevoerd daar niet aan in de weg staat zal het hof de vordering van [appellant] alsnog toewijzenDeze zal alsnog worden toegewezen door voor recht te verklaren dat onderhavige leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd alsmede Dexia te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellant] uit hoofde van onderhavige leaseovereenkomst aan haar heeft betaald, te verminderen met de door hem ontvangen (dividend)uitkering zoals door Dexia gevorderd. De ingangsdatum van de wettelijke rente zal, overeenkomstig het betoog van Dexia, worden bepaald op 14 dagen na ontvangst van de vernietigingsbrief, derhalve met ingang van 25 april 2006.
3.1
Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de overeenkomst AEX Plus Effect met contractnummer [nummer] rechtsgeldig op grond van art. 1:88 en 1:89 BW is vernietigd en veroordeelt Dexia aan [appellant] terug te betalen al hetgeen door hem aan Dexia op grond van deze overeenkomst is voldaan, te verminderen met van Dexia ontvangen uitkeringen en te vermeerderen met de wettelijke rente over het saldo vanaf 25 april 2006 tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 77,- aan verschotten en € 300,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 408,19 aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 april 2019.