In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van [X] tegen een niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 had afgewezen. De inspecteur had de aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 14.225, terwijl de gemachtigde, J.A. Klaver, namens [X] bezwaar had gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat er geen afdoende machtiging was overgelegd na het overlijden van [X]. Het Hof oordeelt dat Klaver uiteindelijk afdoende gemachtigd was om de erven te vertegenwoordigen, en dat de rechtbank onvoldoende mogelijkheden heeft geboden om het verzuim te herstellen. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond, waarbij het de inspecteur veroordeelt in de kosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 1.253. Tevens wordt het griffierecht van € 124 terugbetaald aan de belanghebbende.