ECLI:NL:GHAMS:2018:803

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
200.181.763/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomst Profit Effect en verjaringstermijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Dexia Nederland B.V. betreffende de leaseovereenkomst Profit Effect. [appellant] heeft in hoger beroep de vernietiging van de leaseovereenkomst ingeroepen op basis van artikel 1:88 en 1:89 BW. De kantonrechter had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat Dexia zich op verjaring beriep. Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding van 13 maart 2003 in een collectieve procedure de verjaringstermijn heeft gestuit. Dit betekent dat de vernietiging van de overeenkomst tijdig is ingeroepen. Het hof heeft de bestreden vonnissen vernietigd en Dexia veroordeeld tot terugbetaling aan [appellant] van hetgeen hij op grond van de leaseovereenkomst heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is Dexia veroordeeld om de registratie van [appellant] bij het Bureau Kredietregistratie te laten doorhalen. De kosten van het geding zijn voor Dexia, die als in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.181.763/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 3083996 DX EXPL 14-234
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 maart 2018
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 2 december 2015 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 26 maart 2015 en 10 september 2015, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel;
- akte van [appellant] , met producties;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen zoals verwoord in de memorie van grieven zal toewijzen en – uitvoerbaar bij voorraad – Dexia zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen zij ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep heeft ontvangen, met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Dexia heeft in principaal appel geconcludeerd tot verwerping daarvan en in incidenteel appel zoals vermeld in haar memorie, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente. In incidenteel appel heeft [appellant] geconcludeerd tot verwerping daarvan, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 26 maart 2015 (hierna: het tussenvonnis) onder 1.2 tot en met 1.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Het hof stelt vast dat partijen zich, in het door hen gezamenlijk ex art. 96 Rv tot de kantonrechter gerichte verzoek, uitdrukkelijk het recht van hoger beroep hebben voorbehouden.
3.2
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van art. 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in art. 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.3
Deze procedure ziet op de door [appellant] met Dexia op 10 januari 2001 gesloten leaseovereenkomst met de naam Profit Effect Vooruitbetaling, waarvan [X] , de echtgenote van [appellant] (hierna: [X] ), bij vernietigingsbrief van 30 september 2004, door Dexia ontvangen op 6 oktober 2004, de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van de echtgenote van [X] tot vernietiging daarvan.
3.4
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van art. 1:88 lid 1, aanhef en onder d BW. [X] heeft op grond van art. 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [appellant] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.5
Uit art. 3:52 lid 1, aanhef en onder d BW in samenhang met art. 1:89 lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens art. 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge art. 3:52 lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust, zoals de kantonrechter in het tussenvonnis onder 3.8 terecht heeft overwogen, de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.6
In deze zaak heeft de kantonrechter onder meer op grond van het feit dat de betalingen ter zake van de leaseovereenkomst aan Dexia geschiedden vanaf een rekening die op naam van zowel [appellant] als [X] stond een bewijsvermoeden aangenomen dat [X] op een eerder moment dan drie jaar voor de datum van de vernietigingsbrief daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Vervolgens heeft de kantonrechter, gelet op hetgeen de getuigen hebben verklaard en op de overgelegde stukken, geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat [appellant] erin is geslaagd dit bewijsvermoeden te weerleggen. De kantonrechter heeft vervolgens de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen. De vordering van Dexia in reconventie is afgewezen omdat Dexia geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen het beroep van [appellant] op verjaring.
3.7
Tegen voornoemde beslissingen van de kantonrechter heeft zowel [appellant] als Dexia gegriefd.
3.8
Het hof zal eerst grief 1 in principaal appel behandelen. Daarin betoogt [appellant] dat de verjaring van de bevoegdheid om rechtsgeldig door middel van een buitengerechtelijke verklaring op de voet van art. 1:89 BW tot vernietiging over te gaan, tijdig is gestuit door de dagvaarding van 13 maart 2003 in de procedure die de Stichting Eegalease en de Consumentenbond tegen Dexia aanhangig hebben gemaakt (hierna: de collectieve procedure). [appellant] heeft verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3018).
3.9
Deze grief slaagt. De Hoge Raad besliste in zijn arrest van 9 oktober 2015 (onder meer) dat de stuitende werking op de voet van art. 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van art. 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van op die collectieve actie aansluitende individuele vorderingen tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens art. 1:89 BW. Een dergelijke buitengerechtelijke vernietigingsverklaring heeft bovendien te gelden als een nieuwe eis in de zin van art. 3:316 lid 2 BW. Ten slotte besliste de Hoge Raad dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in art. 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, tijdig is uitgebracht.
3.1
Vast staat dat de onderhavige overeenkomst is gesloten op 10 januari 2001, dus na aanvang van de verjaringstermijn op 13 maart 2000, en dat bij (aangetekende) brief van 30 september 2004 een beroep is gedaan op de nietigheid van deze overeenkomst in verband met het bepaalde in art. 1:88 lid 1 BW. Nu de collectieve procedure voor de toepassing van art. 3:316 lid 2 BW geacht moet worden te zijn geëindigd met de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst op 25 januari 2007 (zie r.o. 3.2), diende tot behoud van de stuitende werking van de collectieve procedure uiterlijk op 25 juli 2007 een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging van de overeenkomst te worden uitgebracht (zie ook HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936). Dat betekent dat met de brief van 30 september 2004 tijdig de nietigheid van de overeenkomst is ingeroepen.
3.11
De beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 biedt geen ruimte voor de redenering van Dexia dat de Stichting Eegalease en de Consumentenbond in de overeenkomst van 23 juni 2005 afstand hebben gedaan van de mogelijkheid tot stuiting van de verjaring en voor de daaraan verbonden conclusie dat de dagvaarding van 13 maart 2003 de verjaring niet stuit (zie ECLI:NL:GHAMS:2016:2291 en het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017).
3.12
Het hof gaat ook voorbij aan de stelling van Dexia dat de stuitende werking van de collectieve procedure geen betrekking heeft op het product met de naam ‘Profit Effect Vooruitbetaling’ omdat die productnaam niet voorkomt op de lijst van 98 productnamen die in het petitum van de collectieve dagvaarding is opgenomen en waarop de vorderingen in de collectieve procedure betrekking hebben. De overeenkomst Profit Effect staat wel op genoemde lijst. Dexia heeft zelf in de akte uitlating procedure ex art. 96 Rv onder 4 bij productnaam ‘Profit Effect’ vermeld; zij heeft in de bij die akte als productie 4 gevoegde eindafrekening bij ‘product’ de naam Profit Effect vermeld. Zij heeft voorts als productie 5 bij die akte het aanvraagformulier in het geding gebracht, dat de naam Profit Effect draagt; daarin komt als tekst voor: ‘vooruitbetaling’, met daarachter een vakje ‘ja, de eerste 3 jaar volledig tegen 10% korting’ en ‘Nee’. [appellant] heeft het eerste vakje aangekruist. Op basis van deze gegevens concludeert het hof dat het hier gaat om het product Profit Effect, waarvoor de stuitende werking geldt, en dat de toevoeging ‘Vooruitbetaling’ alleen ziet op de wijze van betaling.
3.13
Gelet op het slagen van grief 1 in principaal appel zullen de bestreden vonnissen worden vernietigd. Het hof zal de gevorderde verklaring voor recht en de vordering tot terugbetaling van [appellant] alsnog toewijzen als na te melden. De ingangsdatum van de wettelijke rente zal worden bepaald op 14 dagen na ontvangst van de vernietigingsbrief op 6 oktober 2004, derhalve op 20 oktober 2004. [appellant] vordert Dexia te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het arrest te bewerkstelligen dat de registratie van [appellant] bij het Bureau Kredietregistratie in Tiel wordt doorgehaald en dat de aan die registratie gekoppeld achterstandscodering ongedaan wordt gemaakt, op straffe van een dwangsom. Dexia heeft in de akte uitlaten procederen ex artikel 96 Rv onder 15 aangevoerd dat zij aan het BKR een verzoek van die strekking kan doen, maar dat het BKR beslist over de eventuele verwijdering. [appellant] heeft dat niet gemotiveerd bestreden. Het hof zal de vordering van [appellant] in die zin begrijpen en de aldus begrepen vordering toewijzen. Gezien het vorenstaande ziet het hof geen aanleiding aan de veroordeling een dwangsom te verbinden.
3.14
De overige grieven en stellingen van partijen behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de overeenkomst Profit Effect met contractnummer [nummer] rechtsgeldig op grond van art. 1:88 en 1:89 BW is vernietigd en veroordeelt Dexia aan [appellant] te voldoen al hetgeen door [appellant] aan Dexia op grond van deze leaseovereenkomsten is voldaan, te verminderen met hetgeen op grond van de leaseovereenkomst van Dexia is ontvangen en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 oktober 2004 tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt Dexia, indien en voor zover die registratie (nog) bestaat, om binnen twee weken na betekening van dit arrest het Bureau Kredietregistratie in Tiel te verzoeken de registratie van [appellant] door te halen en de aan de registratie gekoppelde achterstandscodering ongedaan te maken;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 77 aan verschotten en € 375 aan salaris gemachtigde en in hoger beroep tot op heden op € 405,19 aan verschotten en € 894 voor salaris en op € 131 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, M.P. van Achterberg en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2018.