ECLI:NL:GHAMS:2018:791
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling verzoek tot opheffing van voorlopige hechtenis in strafzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2018 een beschikking gegeven op een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, geboren in 1977 en zonder vaste woon- of verblijfplaats. Het hof heeft het verzoek beoordeeld naar aanleiding van een verzoek dat op 13 februari 2018 was ingediend. De advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, mr. M. Landsman, zijn gehoord tijdens de behandeling in raadkamer. De raadsman stelde dat het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2017 op een evidente feitelijke of juridische misslag berustte. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van volstrekt onvoldoende of evident ondeugdelijk bewijsmateriaal. De discussie over de bewijswaarde van de verschillende bewijsmiddelen zou tijdens de inhoudelijke behandeling aan de orde komen en viel buiten het bestek van de raadkamerbehandeling. Het hof concludeerde dat de situatie van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering op dat moment niet aan de orde was. Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Deze beschikking is gegeven in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.