ECLI:NL:GHAMS:2018:791

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
23/000030-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling verzoek tot opheffing van voorlopige hechtenis in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2018 een beschikking gegeven op een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, geboren in 1977 en zonder vaste woon- of verblijfplaats. Het hof heeft het verzoek beoordeeld naar aanleiding van een verzoek dat op 13 februari 2018 was ingediend. De advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, mr. M. Landsman, zijn gehoord tijdens de behandeling in raadkamer. De raadsman stelde dat het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2017 op een evidente feitelijke of juridische misslag berustte. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van volstrekt onvoldoende of evident ondeugdelijk bewijsmateriaal. De discussie over de bewijswaarde van de verschillende bewijsmiddelen zou tijdens de inhoudelijke behandeling aan de orde komen en viel buiten het bestek van de raadkamerbehandeling. Het hof concludeerde dat de situatie van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering op dat moment niet aan de orde was. Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Deze beschikking is gegeven in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.

Uitspraak

23/000030-18
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGop een verzoek strekkende tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte:
[naam] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
[gedetineerd]

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft gezien het verzoek van 13 februari 2018 strekkende tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2017.
Het hof heeft bij de behandeling in raadkamer op 28 februari 2018 gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, mr. M. Landsman.

De beoordeling

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2017 op een evidente feitelijke dan wel juridische misslag berust. Het hof volgt de raadsman hierin niet. Dat over de bewijswaarde van de verschillende bewijsmiddelen nog gediscussieerd kan worden, komt bij de inhoudelijke behandeling aan de orde en gaat het bestek van de raadkamerbehandeling te buiten. Niet gezegd kan worden dat er sprake is van een situatie waarbij op voorhand duidelijk is dat het dossier, zoals het hof dit thans in kopie voorhanden heeft, volstrekt onvoldoende of slechts evident ondeugdelijk bewijsmateriaal bevat en het vonnis in hoger beroep onherroepelijk zal sneuvelen.
Gelet op het vorenstaande en de inhoud van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2017 is de situatie van artikel 67a, derde lid, Sv op dit moment niet aan de orde.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 28 februari 2018 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. M.M.H.P. Houben en M.J.G.B. Heutink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.W.M. Lut als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 28 februari 2018,
de advocaat-generaal