ECLI:NL:GHAMS:2018:790

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
13/650148-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep betreffende voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die verzocht had om opheffing of schorsing van zijn voorlopige hechtenis. De rechtbank Amsterdam had op 30 januari 2018 het verzoek van de verdachte afgewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het hof heeft kennisgenomen van de akte van de griffier van de rechtbank en de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. O.R.R. Hetterscheidt, gehoord.

Het hof heeft de relevante wetgeving, met name artikel 87, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in overweging genomen. Dit artikel bepaalt dat een verdachte die aan de rechtbank om schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis verzoekt, slechts eenmaal in hoger beroep kan komen tegen een afwijzende beslissing. Het hof heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg al was aangevangen, maar nog niet was geëindigd. De wetgever heeft in artikel 406, tweede lid Sv, enkele uitzonderingen gemaakt voor hoger beroep tegen beslissingen omtrent voorlopige hechtenis, maar het hof concludeert dat deze uitzonderingen niet van toepassing zijn in dit geval.

Aangezien het hof eerder op 28 juni 2017 al had beslist op een hoger beroep van de verdachte tegen een bevel tot gevangenhouding en de afwijzing van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, is de verdachte nu niet-ontvankelijk in zijn beroep. Het hof heeft de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaard in het beroep tegen de bestreden beschikking. Deze beslissing is genomen in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, en de advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.

Uitspraak

13/650148-17
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[naam] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
[gedetineerd] ,
tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2018, houdende afwijzing van het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2018, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beslissing van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsman mr. O.R.R. Hetterscheidt.

De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 87, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de verdachte die aan de rechtbank schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis heeft verzocht, slechts eenmaal van een afwijzende beslissing op dat verzoek in hoger beroep komen.
In het geval het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg al is aangevangen, maar nog niet is geëindigd, heeft de wetgever met artikel 406, tweede lid Sv – met doorbreking van het zogenaamde concentratiebeginsel – ook in een beperkt aantal gevallen hoger beroep open willen stellen tegen beslissingen omtrent de voorlopige hechtenis.
In de Nota naar aanleiding van het nader verslag bij de wet van 22 april 1998, Stb. 1998, 250 (waarbij het tweede lid van artikel 406 Sv is toegevoegd) komt nadrukkelijk de vraag aan de orde of invoering van artikel 406, tweede lid Sv mogelijk maakt dat degene wiens verzoek reeds voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting is afgewezen, andermaal een beroepsmogelijkheid krijgt als die afwijzing plaats vindt nadat het onderzoek is geopend.
Uit het antwoord op deze vraag blijkt dat het juist niet de bedoeling is geweest met de regeling nieuwe beroepsmogelijkheden te creëren (Kamerstukken II 1996/1997, 24 149, nr. 12, p. 9).
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de beperkingen in artikel 87, tweede lid Sv mede gelden ingeval het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg al is aangevangen, maar nog niet is geëindigd.
Nu het hof reeds op 28 juni 2017 heeft beslist op een namens de verdachte ingesteld hoger beroep tegen het bevel van de gevangenhouding alsmede de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, is de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 87, tweede lid Sv, niet-ontvankelijk in zijn beroep.
13/650148-17

De beslissing

Het hof:
VERKLAART DE VERDACHTE NIET-ONTVANKELIJK in het beroep tegen de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven op 28 februari 2018 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. M.M.H.P. Houben en M.J.G.B. Heutink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.W.M. Lut als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 28 februari 2018,
de advocaat-generaal