In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 8,5 tabletten MDMA op 24 februari 2016 in Amsterdam. De verdediging voerde aan dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld zou zijn geweest. Tevens werd betwist dat de inhoud van de portemonnee van de verdachte rechtmatig was doorzocht tijdens de insluitingsfouillering. Het hof heeft de argumenten van de verdediging verworpen en geoordeeld dat de aanhouding rechtmatig was, gezien het gedrag van de verdachte en de omstandigheden ter plaatse. Het hof oordeelde dat de politie bevoegd was om de portemonnee te doorzoeken, en dat de aangetroffen tabletten als bewijs konden worden gebruikt. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.