Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven 1 tot en met 12en
grief 18betoogt [appellant] in de kern dat hij ten tijde van het ondertekenen van de offerte niet wist en evenmin redelijkerwijs behoorde te weten dat de stichting niet aan haar betalingsverplichting jegens Triple zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, althans dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. Daartoe voert hij onder meer aan dat de (tegenvallende) opbrengst uit kaartverkoop pas na het festival duidelijk werd. Het gebrek aan wetenschap valt voorts onder meer af te leiden uit de omstandigheid dat 75% van de totale opdrachtsom aan Triple is voldaan voordat het festival aanving. Gelet op de kort tevoren door de gemeente toegezegde subsidie mocht [appellant] ook bij een relatief lage kaartverkoop aan de deur en een tegenvallende horecaomzet redelijkerwijs ervan uitgaan dat het restant van de vordering kon worden voldaan. De tegenvallende kaartverkoop en horecaomzet en de weersomstandigheden betreffen externe omstandigheden die [appellant] niet heeft kunnen voorzien. Dat geldt te minder nu tevoren niet viel te voorzien wat de daadwerkelijke bezoekersaantallen zouden zijn. Bovendien heeft hij zelf een bedrag van minimaal € 200.000 in het festival geïnvesteerd en waren alle van Triple afgenomen voorzieningen noodzakelijk om het festival doorgang te doen vinden. Indien Triple niet zou zijn ingehuurd had het festival niet door kunnen gaan en was het exploitatietekort nog veel groter geweest en had de stichting aan (meer) verplichtingen jegens andere contractspartners niet kunnen voldoen. [appellant] valt ook om die reden geen persoonlijk ernstig verwijt te maken, zo betoogt hij.
grieven 13 tot en met 16komen hiertegen op. Grief 13 houdt in dat de kantonrechter zijn oordeel over de toegewezen rente onvoldoende heeft gemotiveerd. De kantonrechter heeft bovendien ten onrechte de wettelijke rente toegewezen, terwijl deze niet is gevorderd, zo betoogt [appellant] met grief 14. Voorts heeft de kantonrechter [appellant] ten onrechte in de proceskosten veroordeeld en de gevorderde buitengerechtelijke kosten toegewezen, aldus de grieven 15 en 16. Ten slotte heeft de kantonrechter, zo luidt grief 17, zijn competentiegrens overschreden.