ECLI:NL:GHAMS:2018:699

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
200.215.305/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bestuurder voor onbetaalde vordering van een schuldeiser van de stichting na festivalorganisatie

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellant], een bestuurder van de Stichting Zaandam, voor een onbetaalde vordering van Triple Showtechniek B.V. na een festival georganiseerd ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van de stadsrechten van Zaandam. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het vonnis van de kantonrechter werd bekrachtigd. De kantonrechter had geoordeeld dat [appellant] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst met Triple redelijkerwijs moest begrijpen dat de stichting niet aan haar betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen. Dit oordeel was gebaseerd op de tegenvallende kaartverkoop en de slechte weersomstandigheden tijdens het festival, die de financiële situatie van de stichting ernstig hadden beïnvloed.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de stichting had een begroting van € 992.000 aan uitgaven en € 1.133.851 aan inkomsten, maar de uiteindelijke inkomsten uit kaartverkoop waren slechts € 315.074. Ondanks dat [appellant] een voorschot van € 57.500 aan Triple had betaald, bleef er een openstaand bedrag van € 19.332,96. De kantonrechter had de vordering van Triple grotendeels toegewezen, en [appellant] ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof oordeelde dat [appellant] niet kon aantonen dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt kon worden gemaakt. De omstandigheden, waaronder de slechte kaartverkoop en de weersomstandigheden, waren voor [appellant] bekend op het moment dat hij de overeenkomst aanging. Het hof concludeerde dat [appellant] redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de stichting niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen, en dat hij derhalve aansprakelijk was voor de onbetaalde vordering van Triple. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.215.305/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 5269767 \ CV EXPL 16-14413
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 februari 2018
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M.G. Jansen te Haarlem,
tegen
TRIPLE SHOWTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Purmerend,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Veenis te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Triple genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 25 april 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), van 26 januari 2017, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Triple als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 17 januari 2018 doen bepleiten door hun respectieve advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van Triple zal afwijzen, met veroordeling van Triple in de kosten van het geding in beide instanties en met nakosten en rente.
Triple heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten weergegeven die hij als vaststaand heeft aangenomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en binden derhalve ook het hof. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, zal van de volgende feiten worden uitgegaan.
2.1.
Op vrijdag 1, zaterdag 2 en zondag 3 juni 2012 heeft Stichting Zaandam 200 jaar (hierna: de stichting) een festival georganiseerd in het kader van het 200-jarig bestaan van de stadsrechten van Zaandam. Tijdens dit festival zijn onder meer optredens gegeven door bekende Nederlandse artiesten. [appellant] was destijds bestuurder van de stichting.
2.2.
In de aanloop naar het festival is de begroting als gevolg van tegenvallende afname van VIP-kaarten aangepast. De aangepaste begroting gaat uit van totale uitgaven van € 992.000. De inkomsten zijn als volgt begroot:
Opbrengst vrijdagavond
310.267
Opbrengst zaterdagavond
311.284
Opbrengst zondagavond
312.3
Bijdrage horeca
50
Gemeente subsidie
150
Totaal
1.133.851
De begrotingspost voor de opbrengsten uit kaartverkoop voor de vrijdagavond is als volgt samengesteld:
Burcht
65.081
Burcht Veiling.nl
192.581
Brug Staanplaatsen
13.629
Brug Tribune
8.927
Op water Veerboot
11.48
Pallux & 2 Boten
77.52
Totaal incl. BTW
369.218
Totaal excl. BTW
310.267
De begrotingspost voor de opbrengsten uit kaartverkoop voor de zaterdag en zondag is identiek aan die van de vrijdag, met dien verstande dat de opbrengsten voor de Brug Tribune op deze avonden zijn begroot op € 10.137 respectievelijk € 11.347 (incl. BTW). De toelichting bij de begroting vermeldt onder meer:
Kaart opbrengst aangepast aan te verwachten opbrengsten via vakantieveiling.nl en andere goedkopere aanbieders.
Kaart opbrengst aangepast aan kleinere tribune en een veerpont in het water.
2.3.
Twee weken voor het festival is [appellant] via het ingehuurde verkoopkantoor Ticketpoint geïnformeerd dat er nog kaarten beschikbaar waren. Op advies van Ticketpoint heeft de stichting besloten kaarten via verschillende veilingsites te koop aan te bieden.
2.4.
Triple voert een onderneming die zich bezig houdt met de verhuur en verkoop van professionele audio-, licht- en videotechniek. Zij verzorgt, onder meer, de geluids- licht- en audiosystemen bij concerten en festivals.
2.5.
Op 22 mei 2012 heeft Triple in opdracht van de stichting een offerte uitgebracht voor het verzorgen van geluid, licht, projectie en ‘rigging’ tijdens het festival. [appellant] heeft de offerte ten bedrage van € 76.832,96 inclusief BTW namens de stichting op 30 mei 2012 ondertekend.
2.6.
De stichting heeft daarop een bedrag van € 57.500 aan Triple voldaan.
2.7.
Het was geen goed weer tijdens het festival. Het was koud, bewolkt en op zondag 3 juni 2012 viel veel regen, verspreid over de hele dag.
2.8.
Op 4 juni 2012 heeft Triple haar werkzaamheden voor een bedrag van € 76.832,96 aan de stichting gefactureerd en daarop in mindering gebracht het reeds door de stichting betaalde bedrag van € 57.500 zodat de stichting per saldo diende te voldoen € 19.332,96.
2.9.
Uiteindelijk heeft de stichting gedurende het gehele festival de volgende inkomsten gegenereerd:
Subsidie
150
Coca Cola sponsorbijdrage
10.6
Kaartverkoop C&A
64.855
Ticketpoint kaartverkoop
15.619
Vakantieveiling kaartverkoop
24
Diverse sponsorbijdragen
50
Totaal
315.074
2.10.
Als gevolg van tegenvallende kaartverkoop en een lage horecaomzet is het festival met een fors tekort afgesloten. De Gekroonde Valk B.V. en [appellant] , althans een aan hem gelieerde rechtspersoon, hebben bedragen voor de stichting voorgeschoten, althans leningen aan de stichting verstrekt. Desondanks zijn verscheidene schuldeisers van de stichting niet voldaan. Ook het aan Triple verschuldigde resterende bedrag van € 19.332,96 is onbetaald gebleven.
2.11.
Op 20 juni 2013 heeft de kantonrechter te Zaandam de stichting veroordeeld tot betaling van het restant van de factuur. Betaling heeft niet plaatsgevonden.

3.Beoordeling

3.1.
Triple vordert dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 19.332,96 in hoofdsom met rente en kosten. De kantonrechter heeft deze vordering grotendeels toegewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter wist [appellant] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, althans behoorde hij redelijkerwijs te weten dat de stichting niet aan haar betalingsverplichting zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Het verweer van [appellant] dat hem geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt heeft de kantonrechter verworpen.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.2.
Met de
grieven 1 tot en met 12en
grief 18betoogt [appellant] in de kern dat hij ten tijde van het ondertekenen van de offerte niet wist en evenmin redelijkerwijs behoorde te weten dat de stichting niet aan haar betalingsverplichting jegens Triple zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, althans dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. Daartoe voert hij onder meer aan dat de (tegenvallende) opbrengst uit kaartverkoop pas na het festival duidelijk werd. Het gebrek aan wetenschap valt voorts onder meer af te leiden uit de omstandigheid dat 75% van de totale opdrachtsom aan Triple is voldaan voordat het festival aanving. Gelet op de kort tevoren door de gemeente toegezegde subsidie mocht [appellant] ook bij een relatief lage kaartverkoop aan de deur en een tegenvallende horecaomzet redelijkerwijs ervan uitgaan dat het restant van de vordering kon worden voldaan. De tegenvallende kaartverkoop en horecaomzet en de weersomstandigheden betreffen externe omstandigheden die [appellant] niet heeft kunnen voorzien. Dat geldt te minder nu tevoren niet viel te voorzien wat de daadwerkelijke bezoekersaantallen zouden zijn. Bovendien heeft hij zelf een bedrag van minimaal € 200.000 in het festival geïnvesteerd en waren alle van Triple afgenomen voorzieningen noodzakelijk om het festival doorgang te doen vinden. Indien Triple niet zou zijn ingehuurd had het festival niet door kunnen gaan en was het exploitatietekort nog veel groter geweest en had de stichting aan (meer) verplichtingen jegens andere contractspartners niet kunnen voldoen. [appellant] valt ook om die reden geen persoonlijk ernstig verwijt te maken, zo betoogt hij.
Het hof overweegt als volgt.
3.3.
Het gaat in deze zaak om de benadeling van een schuldeiser van de stichting door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering. Ter zake van deze benadeling kan onder bijzondere omstandigheden naast de aansprakelijkheid van de stichting mogelijk ook grond zijn voor aansprakelijkheid van de bestuurder die namens de stichting heeft gehandeld. Zodanige aansprakelijkheid mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen als de bestuurder jegens de schuldeiser van de stichting onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Indien de bestuurder namens de stichting een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het namens de stichting aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de stichting niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. (vgl. HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990/286 (Beklamel) en HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659 (Ontvanger/Roelofsen)) In de kern houdt deze maatstaf de eis in dat de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de stichting als gevolg van zijn handelen schade zou lijden (vgl. HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015/22 (RCI)).
3.4.
Bij de beoordeling van de vraag of [appellant] bij het aangaan van de overeenkomst met Triple wist of behoorde te begrijpen dat de stichting niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden is van belang dat de stichting is opgericht om eenmalig een festival te organiseren. De stichting was voor de voldoening van haar verbintenissen dan ook geheel aangewezen op de (verwachte) inkomsten uit het organiseren van het festival; nieuwe activiteiten met daarmee gepaard gaande inkomsten vielen na het festival niet meer te verwachten.
3.5.
Verder is van belang dat in de (al bijgestelde) begroting wordt gerekend met een bedrag van € 992.000 aan uitgaven en een bedrag van € 1.133.851 aan inkomsten, waarvan € 933.851 aan inkomsten uit kaartverkoop. De stichting was dus in hoge mate afhankelijk van de inkomsten uit kaartverkoop. Vast staat dat de stichting uiteindelijk, inclusief de verkoop op de dagen van het festival, in totaal een bedrag van € 104.474 aan inkomsten uit kaartverkoop heeft genoten. Dat wil zeggen nog geen 12% van het bedrag dat zij had begroot, hetgeen een tekort ten opzichte van de begrote kosten oplevert van € 687.526 (€ 992.000 -/- € 150.000 subsidie, € 50.000 horeca en € 104.474 kaartverkoop).
3.6.
[appellant] erkent dat hij vóór het festival ervan op de hoogte was dat de kaartverkoop tegenviel. Om die reden had hij twee weken voor het festival op advies van Ticketpoint toegangskaarten aangeboden via diverse online veilingsites. Ook indien de verkoopopbrengst via veilingsites vooraf moeilijk viel te schatten moet [appellant] echter in het licht van de uiteindelijke inkomsten uit de kaartverkoop al op 30 mei 2012 redelijkerwijze hebben geweten dat de kaartverkoop desastreus verliep zodat een groot tekort dreigde indien de kaartverkoop de laatste dagen niet flink zou aantrekken. [appellant] heeft bovendien niet gesteld dat de weersverwachtingen op 30 mei 2012 rooskleuriger waren dan uiteindelijk is gebleken. Tegen die achtergrond - zwaar tegenvallende voorverkoop en slechte weersverwachting - mocht [appellant] op 30 mei 2012 niet redelijkerwijs verwachten dat er in de laatste twee dagen en aan de deur nog zo veel omzet (uit kaartverkoop en horeca) zou worden behaald dat alsnog quitte zou kunnen worden gedraaid. [appellant] behoorde derhalve ten tijde van het tekenen van de offerte redelijkerwijze te begrijpen dat de stichting niet aan haar (resterende) verplichtingen jegens Triple zou kunnen voldoen.
3.7.
Het vorenstaande wordt niet anders indien in aanmerking wordt genomen dat een partner een eerdere toezegging om grote pakketten VIP-kaarten af te nemen niet is nagekomen. Deze omstandigheid was immers al enige tijd tevoren bekend en had al geleid tot aanpassing van de begroting. Ook de omstandigheid dat de gemeente in de week voor het festival een (voorwaardelijke) subsidie van € 150.000 had toegekend en betaald kan niet leiden tot een ander oordeel. Met die subsidie was immers al in de begroting rekening gehouden. De aanslag precariorechten van de gemeente brengt evenmin mee dat [appellant] op 30 mei 2012 niet behoefde te begrijpen dat de stichting haar verplichtingen niet zou nakomen. [appellant] stelt immers zelf dat deze aanslag pas na het festival is opgelegd (en vervolgens ook weer ingetrokken); deze kan daarom op 30 mei 2012 redelijkerwijs geen beslissende rol hebben gespeeld.
Het hof verwerpt voorts het verweer dat uit de omstandigheid dat [appellant] (althans een aan hem gelieerde rechtspersoon) forse bedragen heeft voorgeschoten valt af te leiden dat [appellant] ten tijde van het ondertekenen van de offerte niet wist dat de stichting niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Daartoe is niet alleen redengevend hetgeen onder 3.6 is overwogen, maar ook [appellant] ’ eigen stelling dat de schade vele malen groter zou zijn geweest indien het festival was afgeblazen. Die stelling laat immers de mogelijkheid open dat andere motieven ten grondslag hebben gelegen aan het voorschieten van bedragen.
3.8.
Aangezien de stichting was opgericht met het oog op het eenmalige festival en zij nadien geen substantiële nieuwe activiteiten zou ontplooien brengt het oordeel dat [appellant] redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de stichting haar verplichtingen uit de overeenkomst niet zou kunnen nakomen in dit geval mee dat hij eveneens redelijkerwijs moet hebben begrepen dat de stichting geen verhaal zou bieden.
3.9.
[appellant] betoogt dat hem niettemin geen persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. Daartoe voert hij aan dat 75% van het aan Triple verschuldigde bedrag vooraf is voldaan, en wel (mede) dankzij door hem persoonlijk ter beschikking gestelde gelden. Voorts betoogt hij dat het festival zou zijn afgeblazen als de stichting niet met Triple had gecontracteerd. In dat geval zou de totale schade veel groter zijn geweest dan nu het geval is.
3.10.
Het hof verwerpt deze verweren. De omstandigheid dat [appellant] de voorschotbetaling zelf heeft voorgeschoten doet niet af aan de verwijtbaarheid met betrekking tot het restant waarop de vordering van Triple is gebaseerd. Daar komt bij dat [appellant] niet heeft gesteld dat hij – uitgaande van zijn eigen bereidheid om een bedrag van € 57.500 voor te schieten – met Triple heeft overlegd over de vraag welke diensten Triple voor dat bedrag zou kunnen verrichten. Ook indien de totale schade groter zou zijn geweest wanneer de stichting niet met Triple had gecontracteerd, brengt dat bovendien niet mee dat [appellant] geen persoonlijk ernstig verwijt jegens Triple kan worden gemaakt. Totdat [appellant] namens de stichting de offerte aanvaardde had Triple immers met de problemen van de stichting niets van doen. Ook indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat [appellant] geen (persoonlijk) ernstig verwijt valt te maken jegens de stichting of jegens andere contractspartners van de stichting door het contract met Triple aan te gaan, brengt dit niet zonder meer mee dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt jegens Triple treft.
3.11.
Het verweer dat het causaal verband tussen de onrechtmatigheid en schade ontbreekt wordt verworpen. Het verwijt van Triple is niet zozeer gelegen in het feit dat de stichting haar verplichtingen niet is nagekomen als wel in de omstandigheid dat [appellant] namens de stichting verplichtingen jegens haar is aangegaan in de (objectieve) wetenschap dat de stichting die niet (geheel) zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden. Triple heeft hierdoor diensten verleend voor een bedrag van € 76.832,96, terwijl zij daarvoor een bedrag van slechts € 57.500 betaald heeft gekregen. Die schade staat in zodanig causaal verband met de aan [appellant] verweten gedraging, dat deze aan [appellant] als gevolg van die gedraging kan worden toegerekend.
3.12.
Op het vorenstaande stuiten de grieven 1 tot en met 12, alsmede grief 18 af.
3.13.
In eerste aanleg heeft Triple schadevergoeding gevorderd, begroot op een bedrag van € 19.332,96 aan hoofdsom, een bedrag van € 11.492 aan contractuele rente vanaf 12 juni 2012 tot aan de dag van dagvaarding en een bedrag van € 968 aan buitengerechtelijke incassokosten, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, een en ander te beperken tot een bedrag van € 25.000, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de voldoening. Voor zover thans van belang heeft de kantonrechter toegewezen een bedrag van € 19.332,96 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente, alsmede een bedrag van € 968 aan buitengerechtelijke kosten. De gevorderde proceskosten van de procedure tegen de stichting heeft de kantonrechter afgewezen.
3.14.
De
grieven 13 tot en met 16komen hiertegen op. Grief 13 houdt in dat de kantonrechter zijn oordeel over de toegewezen rente onvoldoende heeft gemotiveerd. De kantonrechter heeft bovendien ten onrechte de wettelijke rente toegewezen, terwijl deze niet is gevorderd, zo betoogt [appellant] met grief 14. Voorts heeft de kantonrechter [appellant] ten onrechte in de proceskosten veroordeeld en de gevorderde buitengerechtelijke kosten toegewezen, aldus de grieven 15 en 16. Ten slotte heeft de kantonrechter, zo luidt grief 17, zijn competentiegrens overschreden.
3.15.
De kantonrechter heeft de wettelijke rente toegewezen, terwijl contractuele rente, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, was gevorderd. Blijkens het proces-verbaal van comparitie is de gevorderde rente in eerste aanleg ter zitting aan de orde geweest. [appellant] heeft betwist dat contractuele (boete)rente verschuldigd was; als rente zou worden toegewezen, diende het volgens [appellant] te gaan om de wettelijke handelsrente. Triple heeft zich op het punt van de rente aan het oordeel van de kantonrechter gerefereerd. Aldus is de kantonrechter niet buiten de rechtsstrijd getreden. [appellant] is ingevolge artikel 6:83, aanhef en onder b, BW in verzuim. De toewijzing van de wettelijke rente vanaf 12 juni 2012, de vervaldatum van de factuur van Triple, behoefde in dat licht geen nadere motivering. Uit de door Triple overgelegde urenspecificatie blijkt genoegzaam dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt, zodat ook grief 16 faalt. In eerste aanleg is [appellant] , als grotendeels in het ongelijk gestelde partij, terecht in de proceskosten veroordeeld. Grief 17 behoeft geen behandeling, reeds nu de competentiegrens in hoger beroep niet geldt.
3.16.
De bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing in deze zaak kunnen leiden en worden daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
3.17.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Triple begroot op € 1.952 aan verschotten en € 3.474 voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.C. Faber, A.W.H. Vink en J.M. de Jongh en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2018.