ECLI:NL:GHAMS:2018:5214

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-003245-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van vernielingen en diefstal met betrekking tot meerdere goederen in Enkhuizen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte eerder was vrijgesproken van verschillende vernielingen en diefstal. De verdachte had zich in een periode van twee weken schuldig gemaakt aan een reeks vernielingen in Enkhuizen, waaronder het vernielen van een buitenlamp, een raam van een voordeur en het beschadigen van een auto. Daarnaast had hij een boot gestolen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken van de rechtbank. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van mishandeling vernietigd, omdat het spugen in iemands gezicht niet als mishandeling werd gekwalificeerd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De vorderingen van benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot schadevergoeding voor de materiële schade die hij had veroorzaakt. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij Gemeente Enkhuizen tot €350,00 toegewezen, evenals de vorderingen van andere benadeelde partijen, terwijl enkele vorderingen zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003245-17
Datum uitspraak: 24 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 29 augustus 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-800171-17 en 15-080147-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres 1],
thans verblijvende in De Boog, Expertisecentrum voor forensische psychiatrie,
[adres 2].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Alkmaar vrijgesproken van de aan hem onder 1 impliciet cumulatief ten laste gelegde vernielingen van een raam aan de [adres 3] (aangifte 2017088534) en van een raam aan het [adres 4] (aangifte 2017088539). Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte om die reden niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de hiervoor vermelde in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging en voor zover in hoger beroep
- inhoudelijk - nog aan de orde, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 april 2017 tot en met 5 mei 2017 te Enkhuizen, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt
- (op 24 of 26 april 2017 te Enkhuizen, aangifte 2017084517) een buitenlamp door tegen voornoemde lamp met een voorwerp te slaan en/of voornoemde lamp van de muur af te rukken en/of en/of
- (op 26 april 2017 te Enkhuizen, aangifte 2017085610) een raam van een voordeur door tegen voornoemd raam te slaan en/of door tegen/door voornoemd raam een blik (kattenvoer) te gooien
- (op 5 mei 2017 te Enkhuizen, aangifte 2017091805) een plantenbak en/of een ruit van een voordeur door met een moker, althans een voorwerp, tegen voornoemde plantenbak en/of ruit te slaan,
in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte.
2.
hij op of omstreeks 3 mei 2017 te Andijk, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een haven gelegen in Andijk) heeft weggenomen een boot/catamaran (merk Trimaran Dragonfly 920 en varende onder naam [naam]) met daarin meerdere goed(eren), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen boot met daarin meerdere goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 april 2017 tot en met 12 mei 2017 te Enkhuizen en/of the Hoorn, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een auto (aangifte 2017081768) en/of een auto (aangifte 201781825) en/of een auto (aangifte 2017081831) en/of een snorfiets (aangifte 2017081843) en/of een auto en/of kentekenplaat (aangifte 2017081786) en/of meerdere bewegwijzeringsborden en/of een raam van een woning (aangifte 2017084237) en/of een brug (aangifte 2017081672) en/of een jas (aangifte 2017096486), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [BV 1] BV en/of [benadeelde 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [BV 2] en/of Gemeente Enkhuizen en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door tegen voornoemde auto('s) te slaan en/of over voornoemde auto('s) te lopen en/of tegen voornoemde snorfiets te slaan en/of er tegen te trappen en/of aan onderdeel/onderdelen van voornoemde snorfiets te rukken en/of voornoemde borden in het water te gooien en/of voornoemd raam met stoeptegel in te gooien en/of voornoemde brug met graffity/verf te bespuiten en/of die voornoemde jas stuk te scheuren en/of door voormelde kentekenplaat van de auto af te halen en/of te trekken en/of dat kenteken te verbuigen en/of verfrommelen.
4.
hij op of omstreeks 24 april 2017 te Enkhuizen [slachtoffer 7] heeft mishandeld door haar te bespugen en/of vloeistof over en/of tegen haar te gooien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 4

Het hof overweegt als volgt.
Onder "mishandeling" in de zin van art. 300 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan het opzettelijk aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, het opzettelijk benadelen van de gezondheid alsmede - onder omstandigheden - het opzettelijk bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, één en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat.
In de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn de navolgende gevallen aangemerkt als ‘het opzettelijk bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam’:
- het in een kanaal duwen van een persoon die daardoor geheel nat en koud is geworden [1] ,
- het opzettelijk roet toedienen aan een persoon die daardoor benauwd werd [2] , en
- - - onder omstandigheden - het afscheren van een aanzienlijk deel van het hoofdhaar van een persoon terwijl deze was vastgepakt door de verdachte en haar mededader, die de armen van deze persoon op haar rug vasthield [3] .
Bij al deze omstandigheden gaat het om gebeurtenissen die een lichamelijke gewaarwording teweeg brengen, die enigszins met pijn te vergelijken is, zoals benauwdheid of een plotselinge sterke temperatuurverandering, of een objectief waarneembare en ontsierende verandering aan het uiterlijk, die met letsel vergelijkbaar is, of zelfs als letsel is aan te merken.
Het spugen in iemands gezicht kan zonder twijfel en in hevige mate de emotie walging oproepen. Een dergelijke ervaring is weliswaar zeer onprettig, maar leidt niet tot een zelfstandige reactie van het lichaam, zoals het onderdompelen in koud water en het door het toedienen van roet belemmeren van de ademhaling dat doen. Het bespugen is dan ook, naar het oordeel van het hof, geen mishandeling.
Naar het oordeel van het hof is aldus niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder
feit 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Nadere bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de beschadiging van de Volvo (onder feit 3, aangifte 2017081768) niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte herkent zichzelf niet op de foto die door een getuige is gemaakt en voorts hebben de getuigen elkaar kunnen beïnvloeden voordat zij een verklaring aflegden, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op 21 april 2017 heeft aangever [benadeelde 2] zijn Volvo onbeschadigd geparkeerd in de [adres 5] te Enkhuizen. Toen hij terug kwam bij zijn auto zag hij dat er een grote ster in de vooruit zat en dat er gaten en krassen in de motorkap zaten. Diezelfde dag fietsten getuigen [getuige 1] en [getuige 2] over de [adres 5]. Zij zagen een blanke kale man met een slank postuur van ongeveer 45 jaar oud op een fiets rijden. Deze man stopte bij een blauwe Volvo en sloeg met kracht met een voorwerp op de Volvo in. De man sloeg ter hoogte van het voorraam en de motorkap van de auto. Diezelfde avond zag getuige [getuige 1] diezelfde man het kenteken van een andere auto eraf trekken en dubbel vouwen en hij zag dat deze man bewegwijzeringsborden in het water gooide. Deze getuige is een foto getoond van de verdachte waarop hij de verdachte herkende als de dader. De verdachte heeft bekend dat hij op 21 april 2017 te Enkhuizen een kentekenplaat van een auto heeft gehaald.
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het vernielen van de Volvo van de heer [benadeelde 2].

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 24 april 2017 tot en met 5 mei 2017 te Enkhuizen, telkens opzettelijk en wederrechtelijk heeft vernield
- een buitenlamp door tegen voornoemde lamp te slaan en
- een raam van een voordeur, door tegen voornoemd raam te slaan en
- een plantenbak en een ruit van een voordeur, door met een moker tegen voornoemde plantenbak en ruit te slaan,
toebehorende aan [benadeelde 1].
2.
hij op 3 mei 2017 te Andijk, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een haven gelegen in Andijk heeft weggenomen een boot, merk Trimaran Dragonfly 920 en varende onder naam [naam], met daarin meerdere goederen, toebehorende aan [slachtoffer 3].
3.
hij in de periode van 21 april 2017 tot en met 12 mei 2017 te Enkhuizen telkens opzettelijk en wederrechtelijk
  • een auto (2017081768) toebehorend aan [benadeelde 2], en
  • een auto (201781825) toebehorend aan [BV 1] B.V., en
  • een auto (2017081831) toebehorend aan [benadeelde 3], en
  • een snorfiets (2017081843) toebehorend aan [slachtoffer 4],
  • en een brug (2017081672) toebehorend aan de Gemeente Enkhuizen,
heeft beschadigd door tegen voornoemde auto (2017081768) te slaan en over voornoemde auto('s) te lopen en door aan voornoemde snorfiets te rukken en door voornoemde brug met graffiti te bespuiten;
en
hij in de periode van 21 april 2017 tot en met 12 mei 2017 te Enkhuizen telkens opzettelijk en wederrechtelijk
  • een kentekenplaat (2017081786) toebehorend aan [BV 2]
  • een raam van een woning (2017084237) toebehorend aan [slachtoffer 5]
heeft vernield door voormelde kentekenplaat van de auto af te halen en dat kenteken te verbuigen en voornoemd raam met een stoeptegel in te gooien;
en
hij in de periode van 21 april 2017 tot en met 12 mei 2017 te Enkhuizen telkens opzettelijk en wederrechtelijk meerdere bewegwijzeringsborden toebehorend aan gemeente Enkhuizen onbruikbaar heeft gemaakt door voornoemde borden in het water te gooien;
en
hij in de periode van 21 april 2017 tot en met 12 mei 2017 te Hoorn telkens opzettelijk en wederrechtelijk een jas (aangifte 2017096486) toebehorend aan een ander heeft vernield door die voornoemde jas stuk te scheuren.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 3 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken.
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 140 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich moet melden bij de GGZ reclassering en zich zal gedragen naar aanwijzingen van GGZ reclassering Palier, ook indien deze aanwijzingen zullen inhouden het ondergaan van een ambulante behandeling.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 125 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact en een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis als deze werkstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van twee weken schuldig gemaakt aan een reeks vernielingen. In diezelfde periode heeft hij een boot gestolen. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen veel schade veroorzaakt, maar heeft hij ook gevoelens van onrust en onveiligheid in Enkhuizen in het algemeen en bij de direct betrokkenen in het bijzonder veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 maart 2018 is hij eerder ter zake van vernieling onherroepelijk veroordeeld.
Het hof houdt rekening met de omstandigheid dat de verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden in de zaak met parketnummer 15-214003-17, onherroepelijk geworden op 14 maart 2018, verblijft in een expertisecentrum voor forensische psychiatrie, zich hier begeleidbaar opstelt, gesprekken heeft met een psycholoog en een psychiater en zijn medicijnen inneemt en naar eigen zeggen eindelijk op zijn plek is. Het hof zal in het kader van de strafoplegging rekening houden met deze veroordeling en de veroordeling door de rechtbank Noord-Holland van 29 augustus 2017 in de zin van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 60 dagen passend en geboden. Nu hierop het voorarrest in mindering wordt gebracht betekent dit dat de verdachte niet opnieuw in detentie zal worden genomen.
Het hof is van oordeel dat een deels voorwaardelijk straf, al dan niet met oplegging van bijzondere voorwaarden, in onderhavige zaak niet geboden is, gelet op het feit dat 14 maart 2018 een zaak van de verdachte onherroepelijk is geworden waar een deels voorwaardelijke straf is opgelegd met bijzondere voorwaarden.
Het hof oordeelt voorts dat de oplegging van een taakstraf - zoals door de advocaat-generaal gevorderd - in onderhavige zaak niet passend is, nu de verdachte verblijft in een gesloten kliniek voor forensische psychiatrie.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.156,37, waarvan € 656,37 aan materiele schade en € 500 aan immateriele schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiele schade heeft geleden zodat de vordering voor deze materiële schade zal worden toegewezen. Wat betreft de vordering die ziet op geleden immateriële schade is het hof van oordeel dat de benadeelde partij thans nog onvoldoende heeft onderbouwd dat de bewezenverklaarde vernielingen geestelijk letsel bij hem hebben doen ontstaan. Het hof stelt vast dat daarvoor nader onderzoek nodig is, terwijl nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in dit deel van de vordering niet worden ontvangen en kan dit bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.652,35 en betreft materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft in hoger beroep de vordering verminderd tot het bedrag van € 2.952,36.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdediging heeft de vordering, zoals in hoger beroep aan de orde, niet betwist. De verdachte is derhalve tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 818,17, en betreft materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij Gemeente Enkhuizen (gemachtigde [gemachtigde])
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 430,00, geheel materiele schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 350 (schoonmaken en schilderen van de brug) rechtsreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit en voldoende is onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Nu aan de verkeersborden geen schade was geconstateerd is onvoldoende onderbouwd dat als gevolg hiervan de gemeente materiële schade heeft opgelopen. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de advocaat-generaal ten behoeve van [BV 1] B.V. tot het opleggen van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de vordering van [BV 1] B.V. ingebracht. Deze vordering is niet voor of tijdens de behandeling van de zaak tegen de verdachte in eerste aanleg aangebracht, zodat deze vordering van [BV 1] B.V thans niet aan de orde is.
Het hof ziet - anders dan door de advocaat-generaal gevorderd - geen aanleiding een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten behoeve van [BV 1] B.V.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 3 augustus 2015 (parketnummer 15/080147-15) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van een week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof, met de advocaat-generaal en de verdediging, ziet aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, gelet op het feit dat de verdachte in een gesloten psychiatrische kliniek verblijft.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraken ter zake van de onder 1 impliciet cumulatief ten laste gelegde vernieling van een raam aan de [adres 3] (aangifte 2017088534) en de vernieling van een raam aan het [adres 4] (2017088539).
Vernietigt het vonnis, voor zover het aan de beoordeling in hoger beroep is onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 656,37 (zeshonderdzesenvijftig euro en zevenendertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 656,37 (zeshonderdzesenvijftig euro en zevenendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt. Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 april 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.952,36 (tweeduizend negenhonderdtweeënvijftig euro en zesendertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.952,36 (tweeduizend negenhonderdtweeënvijftig euro en zesendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
39 (negenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt. Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 april 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij Gemeente Enkhuizen (gemachtigde [gemachtigde])
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij de Gemeente Enkhuizen ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot
op € 147,00 (honderdzevenenveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, de Gemeente Enkhuizen, ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 april 2017.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 19 mei 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 3 augustus 2015, parketnummer 15-080147-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf een week.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. M. Lolkema en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 april 2018.
mrs. M. Lolkema en S.J. Riem zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 11 februari 1929, NJ 1929, p. 503. Zie ook HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677, NJ 2014, 402.
2.HR, 12 december 1967, ECLI:NL:HR:1967:AB4598, NJ 1970, 314.
3.HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:197, NJ 2015/99.