ECLI:NL:HR:2015:197

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
13/06255
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring van mishandeling door afscheren van hoofdhaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1994, was in hoger beroep veroordeeld voor mishandeling en diefstal. De mishandeling bestond uit het opzettelijk afscheren van een aanzienlijk deel van het hoofdhaar van het slachtoffer, terwijl zij door de verdachte en een mededader werd vastgehouden. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over wat onder mishandeling valt, met name dat naast lichamelijk letsel ook het teweegbrengen van hevige onlust kan worden aangemerkt als mishandeling. De Hoge Raad oordeelt echter dat het afscheren van hoofdhaar, hoewel kwetsend, niet kan worden aangemerkt als het toebrengen van lichamelijk letsel in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaring van de mishandeling is niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed, omdat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat het afscheren van het haar als lichamelijk letsel moet worden beschouwd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de bewezenverklaring van de mishandeling en de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

Uitspraak

3 februari 2015
Strafkamer
nr. 13/06255 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 december 2013, nummer 20/002077-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. zij op 1 december 2012 te Veghel, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [betrokkene 1]) heeft vastgepakt en haar haren heeft afgeschoren, waardoor voornoemde [betrokkene 1] letsel heeft bekomen;
en
2. zij op 1 december 2012 te Veghel, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen enig goed, toebehorende aan [betrokkene 1]."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van aangifte, in wettige vorm opgemaakt door [verbalisant 1], aspirant, d.d. 5 december 2012, dossierpagina's 13-16, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van [betrokkene 1]:
(p. 13)
[Ik] heb een whatsapp berichtje ontvangen van [verdachte]. Daarin stond of ik met haar wilde afspreken. Ze vroeg in het berichtje of ik zaterdag wilde afspreken.
Op zaterdag 1 december 2012, omstreeks 20.15 uur, kwam ik aan in Veghel bij het busstation. Toen ik daar was, zag ik [verdachte].
(p. 14)
Ik liep naar [verdachte] toe. Toen ik bij haar stond, zei ze: "Geef hier die telefoon". Ze zei dit op een boze en bevelende toon tegen mij.
Ik wilde mijn telefoon niet afgeven, maar zij trok mijn mobiele telefoon uit mijn handen.
Ik moest van [verdachte] gaan zitten. Ik wilde niet, maar ik werd door [verdachte] geduwd op een muurtje. Ik werd vastgehouden door [betrokkene 2].
Toen zag ik dat [verdachte] een tondeuse in haar handen had. Ik hoorde dat de tondeuse werkte. Er kwam een geluid vanaf. [betrokkene 2] hield mij vast met mijn handen op mijn rug. Ik zag dat [verdachte] op mij af kwam. Ze hield mijn haren vast en begon de tondeuse over mijn hoofd heen te halen.
[verdachte] had mijn telefoon aan [betrokkene 3] gegeven.
2. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een foto van het afgeschoren haar van [betrokkene 1], dossierpagina 17.
3. Het proces-verbaal van verhoor, in wettige vorm opgemaakt door [verbalisant 2], agent, en [verbalisant 3], aspirant, d.d. 3 januari 2013, dossierpagina's 24-26, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van getuige [getuige]:
(p. 24)
Op 1 december 2012, omstreeks 20.35 uur, was ik in het centrum van Veghel.
(p 25)
Ik zag [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte], verdachte en [betrokkene 1] staan.
Ik zag dat [betrokkene 1] op een stenen muurtje zat.
Ik zag dat [verdachte] uit haar jaszak een tondeuse haalde. Ik zag en hoorde dat [verdachte] de tondeuse, welke ze in haar hand had, aan en uit deed.
Vervolgens zag ik dat [betrokkene 2] [betrokkene 1] van achter vastpakte. Ik zag dat [betrokkene 2] de armen van [betrokkene 1] naar achteren hield.
Ik zag dat [verdachte] het hoofd van [betrokkene 1] vast pakte en het haar van [betrokkene 1] begon af te scheren. In de tussentijd dat [verdachte] het haar van [betrokkene 1] scheerde, hield [betrokkene 2] haar vast.
[verdachte] pakte de telefoon van [betrokkene 1] af. Ik heb dit ook gezien. Ik zag dat [verdachte] handelingen deed met de telefoon van [betrokkene 1].
4. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, in wettige vorm opgemaakt door [verbalisant 4], brigadier, en [verbalisant 5], hoofdagent, d.d. 4 januari 2013, dossierpagina's 59-61, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van verdachte:
(p. 60)
Ik was zo kwaad dat ik vond dat ik [betrokkene 1] een lesje moest leren.
Ik heb thuis besloten dat ik [betrokkene 1] naar Veghel wilde laten komen. Ik wilde haar bang maken. Ik had thuis een tondeuse mee genomen.
Ik heb een bericht verzonden naar [betrokkene 1]. Ik vroeg haar of ze naar Veghel wilde komen omdat ik met haar wilde praten.
Ik heb in de telefoon van [betrokkene 1] de App berichten gewist die ik haar had verstuurd.
Ik heb de telefoon van [betrokkene 1] aan [betrokkene 3] gegeven.
Ik heb [betrokkene 1] bij haar haren vastgeplakt. Op een gegeven moment heb ik de tondeuse uit mijn jaszak gepakt. Ik heb vervolgens met de tondeuse haar weggeschoren.
(p. 61)
Op het moment dat ik haar bij [betrokkene 1] wegschoor, werd [betrokkene 1] vastgehouden door [betrokkene 2].
Jullie laten mij nu een foto zien van het hoofd van [betrokkene 1], waarop het gedeelte van het haar te zien is wat ik heb afgeschoren. Ik kan u verklaren dat dit klopt, ik heb de gehele voorkant afgeschoren.
5. Het proces-verbaal van verhoor, in wettige vorm opgemaakt door [verbalisant 4], brigadier, en [verbalisant 5], hoofdagent, d.d. 4 januari 2013, dossierpagina's 74-77, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van [betrokkene 2]:
(p. 74 en 75)
Op (het hof begrijpt) 1 december 2012 werd ik, om omstreeks 19.45 uur, gebeld door [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte], verdachte) met de vraag of ik naar het centrum van Veghel wilde komen.
Ik ben naar het centrum van Veghel gegaan. Daar zag ik [verdachte], [betrokkene 3] en [getuige]. Op het moment dal we met zijn allen stonden te praten, vertelde [verdachte] dat [betrokkene 1] zo naar Veghel zou komen.
[verdachte] vertelde dat ze 'iets' van [betrokkene 1] ging afpakken. Vervolgens zag ik dat [verdachte] een draadloze tondeuse uit haar tas pakte. Ook wilde [verdachte] de telefoon van [betrokkene 1] afpakken om hier berichten of telefoonnummers uit te kunnen wissen.
Ik zag dat [betrokkene 1] op een stenen muurtje zat en dat [verdachte] voor haar stond. Ik zag dat [verdachte] een telefoon in haar hand had. Ik zag dat dit een Blackberry was. Ik dacht dat dit de telefoon van [betrokkene 1] was. [verdachte] heeft zelf ook een Blackberry, maar dit is een ander model.
Ik zag dat [verdachte] de tondeuse uit haar jaszak pakte. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: "pak haar maar vast".
(p. 76)
Hierop heb ik [betrokkene 1] van achteren vastgepakt.
Ik zag dat [verdachte] hierop met de tondeuse het haar van [betrokkene 1] begon af te scheren. Ze schoor het voorste gedeelte haar op haar hoofd weg.
6. Het ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat-generaal overgelegde proces-verbaal van verhoor, in wettige vorm opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent, d.d. 3 januari 2013, proces-verbaalnummer PL21Z2-2012127374-15, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van [betrokkene 3]:
Ik zag dat [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) [betrokkene 1] 's telefoon pakte en er in zat te kijken.
7. Het ter proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 november 2013, voor zover - zakelijk weergegeven - de navolgende verklaring van de verdachte:
Ik heb de telefoon doorgegeven aan [betrokkene 3].
De gesprekken heb ik gewist uit de telefoon van [betrokkene 1].
Ik heb de haren van [betrokkene 1] afgeschoren, terwijl zij werd vastgehouden door [betrokkene 2]."
2.3.
Het Hof heef ten aanzien van de bewezenverklaarde mishandeling voorts het volgende overwogen:
"De raadsman heeft ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling aangevoerd dat de feitelijke handeling, bestaande uit het afscheren van het haar, geen mishandeling oplevert, omdat geen sprake is van lichamelijke pijn of letsel. Met betrekking tot dat verweer overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt op grond van de aangifte van [betrokkene 1], de verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede de verklaringen van getuigen [betrokkene 2] en [getuige], vast dat verdachte tezamen en in vereniging met [betrokkene 2], [betrokkene 1] heeft vastgepakt en haar haren heeft afgeschoren.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of deze feitelijke handelingen de ten laste gelegde pijn of letsel tot gevolg hebben gehad. Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van het hof niet dat de handelingen van verdachte of haar mededader pijn hebben veroorzaakt. Het hof is echter wel van oordeel dat er sprake is van letsel. Naar het oordeel van het hof is het afscheren van het haar te beschouwen als het opzettelijk toebrengen van letsel. In het bijzonder heeft het hof daarbij gelet op de wijze waarop (een mededader hield de armen van het slachtoffer op de rug) en de mate waarin dat in het onderhavige geval is gebeurd (een aanzienlijk deel van het hoofdhaar is afgeschoren; juist dat deel wat zichtbaar is in het gelaat). Daarbij heeft het hof aansluiting gezocht bij het algemeen taalgebruik en de algemene verkeersopvattingen. Er is immers sprake van een kwetsende ontsiering van het uiterlijk van het slachtoffer.
Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen."
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat sprake is van 'letsel', zoals onder 1 is bewezenverklaard.
3.2.
Onder 'mishandeling' in de zin van art. 300 Sr moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn alsmede - onder omstandigheden - het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, een en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. (Vgl. HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677, NJ 2014/402.)
3.3.
Het Hof heeft vastgesteld dat het afscheren van een aanzienlijk deel van het hoofdhaar van [betrokkene 1] plaatsvond terwijl zij was vastgepakt door de verdachte en haar mededader, die de armen van [betrokkene 1] op haar rug vasthield. Onder omstandigheden - waaromtrent het Hof niets heeft vastgesteld - kan dit als een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam worden beschouwd. Het Hof heeft evenwel in overeenstemming met de tenlastelegging bewezenverklaard dat [betrokkene 1] door die gedraging van de verdachte letsel heeft bekomen. Dit kan echter uit 's Hofs bewijsvoering niet worden afgeleid terwijl - anders dan het Hof heeft geoordeeld - noch naar algemeen taalgebruik noch naar verkeersopvattingen het afscheren van hoofdhaar kan worden aangemerkt als het toebrengen van lichamelijk letsel. De bewezenverklaring van het als feit 1 tenlastegelegde is dus in dit opzicht niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.

4.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het als feit 1 tenlastegelegde alsmede de strafoplegging, waaronder begrepen de beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 februari 2015.