4.1De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil in eerste aanleg het volgende overwogen en beslist:
“4. Vaststaat dat eiser op de bewuste datum en tijdstip onvoldoende parkeerbelasting heeft betaald. Tussen partijen is in geschil of het voor eiser duidelijk had moeten zijn dat hij voor het parkeren op de locatie € 3, - per uur diende te betalen en niet, zoals hij heeft gedaan, € 0,10 per uur.
5. De rechtbank overweegt dat op de beheerder van een parkeerautomaat de plicht rust om parkeerders deugdelijk te informeren over de belastingplicht ter plaatse en op welke wijze zij daaraan kunnen voldoen. Op de parkeerder rust de onderzoeksplicht om zich voorafgaande aan het parkeren zo goed mogelijk te vergewissen van de ter plaatse geldende belastingplicht en de wijze van voldoening daarvan.
6. Uit de door verweerder overgelegde foto’s blijkt dat het door verweerder genoemde bord bij de ingang van het sportpark hangt, zoals door de naheffingsambtenaar ter zitting ook is betoogd. Op één van de foto’s is op de achtergrond achter het bord immers een gebouw te zien met daarop de tekst “AVV Swift”. De rechtbank leidt daaruit af dat deze foto is gemaakt op de door de naheffingsambtenaar ingetekende locatie van de parkeerautomaat op de plattegrond bij nummer 3.
7. Anders dan eiser ter zitting heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat eiser dit bord had kunnen zien op weg naar het sportpark en daaruit de conclusie had kunnen en moeten trekken dat, omdat hij niet aan de sportparkzijde van het Olympiaplein stond geparkeerd, het tarief van € 0,10 niet gold voor de locatie waar hij stond geparkeerd. Dat eiser zich in onderhavige geval onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de situatie ter plaatse, dient dan ook voor zijn rekening en risico te komen. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat niet duidelijk is welke zijde van het Olympiaplein wordt bedoeld met de term ‘sportparkzijde’. Dat is de rechtbank niet met hem eens. Het sportpark bevindt zich aan één zijde van het Olympiaplein en aan de andere zijde staan huizen, zodat niet in te zien valt dat daarmee iets anders bedoeld kon zijn.
Conclusie en slotopmerkingen
8. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.”
Standpunt in belanghebbende
4.2.1.Evenals in eerste aanleg heeft belanghebbende in hoger beroep gesteld dat hij het betaaldparkerenbord niet heeft kunnen zien; het bord was zo geplaatst dat van de zijde waar belanghebbende zijn auto had geparkeerd alleen de achterkant van het bord was te zien. Daarnaast is de tekst van het betaaldparkerenbord erg onduidelijk gesteld. Het bord kan ook zo worden opgevat, aldus nog steeds belanghebbende, dat voor zover de straat grenst aan het sportpark voor € 0,10 per uur mag worden geparkeerd en niet verderop in de straat, alwaar de straat niet meer ‘grenst’ aan het sportpark. Belanghebbende concludeert dat de gemeente ter zake van het aldaar geldende betaald parkeren-regime niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan.
4.2.2.Tot slot heeft belanghebbende in hoger beroep gesteld dat de gemeente de door hem geschetste onduidelijkheid heeft ingezien en de situatie ter plaatse (onder andere de bebording) inmiddels heeft gewijzigd. Belanghebbende heeft in dit verband de heffingsambtenaar verzocht om foto’s in te brengen van de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ situatie ter plaatse.
Standpunt heffingsambtenaar
4.2.3.In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de heffingsambtenaar verwezen naar de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft volgens hem op goede gronden een juiste beslissing genomen. In eerste aanleg heeft de heffingsambtenaar ter onderbouwing van zijn betoog verwezen naar de fotoreportage die is gevoegd bij het verweerschrift in eerste aanleg. Uit deze fotoreportage blijkt, aldus de heffingsambtenaar, dat het betaaldparkerenbord vlak naast de 10-cent-parkeerautomaat hangt. Als belanghebbende enigszins aan zijn onderzoekplicht had voldaan, had hij dit bord kunnen en moeten zien. Alleen voor de parkeerplaatsen direct gelegen aan het sportpark geldt het € 0,10 tarief. Het betaaldparkerenbord maakt, aldus nog steeds de heffingsambtenaar, voldoende duidelijk dat aan de overzijde van het Olympiaplein het 10-cent-tarief niet meer geldt. Concluderend stelt de heffingsambtenaar dat de gemeente aan zijn informatieplicht heeft voldaan.
4.3.1.Indien de belanghebbende de kenbaarheid van het betaald parkeren-regime betwist, dient de heffingsambtenaar aannemelijk te maken dat over die verschuldigdheid - daaronder ook begrepen de hoogte van verschuldigde parkeerbelasting - ten tijde van het parkeren redelijkerwijs geen misverstand kon bestaan. Om aan deze bewijslast te voldoen dient de heffingsambtenaar - als begin van bewijs - in ieder geval duidelijkheid te scheppen over de situatie ter plaatse. Deze duidelijkheid heeft de heffingsambtenaar met hetgeen hij aan stukken heeft ingebracht, naar het oordeel van het Hof, niet gegeven. Dienaangaande, overweegt het Hof het volgende.
4.3.2.Op de foto’s is te zien dat het betaaldparkerenbord is geplaatst voor een gebouw van AVV Swift, terwijl op de plattegrond is aangegeven dat een betaaldparkerenbord is geplaatst ter hoogte van de ‘Titiaanstraat’, die verderop is gelegen. De plattegrond biedt op dit punt, zo stelt het Hof vast, geen correcte weergave van de situatie ter plaatse. Van de juistheid van de plattegrond kan het Hof dan ook niet zonder meer uitgaan. Tevens stelt de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift in eerste aanleg dat het betaaldparkerenbord naast de 10-cent-parkeerautomaat is geplaatst; dit is echter in tegenspraak met de plattegrond. Ook de foto’s ondersteunen deze stelling niet. De heffingsambtenaar heeft zowel foto’s overgelegd van het betaaldparkerenbord als van de 10-cent-parkeerautomaat. Op geen van deze foto’s is te zien dat het betaaldparkerenbord zich naast de 10-cent-parkeerautomaat bevindt. Aan de hand van de fotoreportage blijft ook onduidelijk waar zich de 10-cent-parkeerautomaat op het Olympiaplein bevindt.
4.3.3.Het Hof kan aan de hand van de overgelegde stukken niet vaststellen dat, indien belanghebbende aan zijn onderzoeksplicht had voldaan, hem het ter zake geldende betaald parkeren-regime redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest. Van belang is ook dat de heffingsambtenaar in hoger beroep niet (voldoende) is ingegaan op de stelling van belanghebbende dat de situatie ter plaatse, nadat het belastbaar feit zich heeft voorgedaan, door de gemeente is gewijzigd.
4.3.4.Gelet op dit alles is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hoogte van de verschuldigde parkeerbelasting ten tijde van het parkeren, voor belanghebbende redelijkerwijs voldoende kenbaar was. De naheffingsaanslag dient daarom te worden vernietigd.