ECLI:NL:GHAMS:2018:4925

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
16/00545
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak in Bloemendaal

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die de WOZ-waarde van zijn woning voor het jaar 2015 had vastgesteld op € 1.356.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal had deze waarde vastgesteld op basis van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de heffingsambtenaar de WOZ-waarde en de aanslag onroerende-zaakbelastingen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Amsterdam. Tijdens de zitting op 27 november 2018 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, terwijl de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door mr. E. Brouwer. Het Hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen in overweging genomen, waaronder de waardebepaling door de heffingsambtenaar en de door de belanghebbende aangedragen vergelijkingsobjecten. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de waarde niet te hoog geacht en het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. Het Hof bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde op de juiste wijze heeft vastgesteld, rekening houdend met de relevante factoren en vergelijkingsobjecten. De uitspraak is gedaan op 11 december 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 16/00545
11 december 2018
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[naam], te [woonplaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 27 oktober 2016 in de zaak met kenmerk HAA 15/5828 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) genomen beschikking met dagtekening
28 februari 2015 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (hierna: de woning) voor het jaar 2015 vastgesteld op € 1.356.000 (hierna: de WOZ-waarde). Tegelijk met deze beschikking is - voor zover in hoger beroep van belang - de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2015 bekendgemaakt.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van
20 november 2015 de WOZ-waarde en aanslag OZB gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft bij de uitspraak van 27 oktober 2016 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 6 december 2016 tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 15 november 2018 nadere stukken ingediend. De nadere stukken zijn in kopie aan de heffingsambtenaar gezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2018. Belanghebbende is aldaar verschenen. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. E. Brouwer, bijgestaan door [naam taxateur] (taxateur). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak - waarin belanghebbende en de heffingsambtenaar zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘de heffingsambtenaar’ - de volgende feiten vastgesteld.
“1. Eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning.
2. De woning is een twee-onder-één-kapwoning met garage, carport en dakkapel. De inhoud van de woning is ongeveer 860 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 2.715 m².”
2.2.
Het Hof gaat uit van dezelfde feiten, en vult ze verder als volgt aan.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de WOZ-waarde mede aansluiting gezocht bij (verkoop)gegevens van drie objecten, te weten, [object 1] , [object 2] en [object 3] , alle gelegen in [plaats] (hierna tezamen: de vergelijkingsobjecten). Tot de gedingstukken behoort een Waarderapport van taxateur [naam taxateur] d.d. 29 februari 2016. De getaxeerde waarde bedraagt op 1 januari 2014 (de waardepeildatum) € 1.402.000. Bij het rapport behoort een ‘Waardeopbouw’ (matrix) met daarin onder andere (verkoop)gegevens van de woning en de vergelijkingsobjecten. De Waardeopbouw vermeldt onder andere object-specifieke kenmerken, verkoopdata, verkoopprijzen en (herleide) kubiekemeterprijzen.
2.4.
Belanghebbende heeft in hoger beroep verkoopbrochures overgelegd betreffende de vergelijkingsobjecten (en heeft daarbij ook verwezen naar op youtube.com te raadplegen beeldmateriaal).
2.5.
Over de jaren 2009 tot en met 2013 hebben belanghebbende en de heffingsambtenaar over de waarde van de woning een compromis gesloten. Dit compromis is vastgelegd in een uitspraak van het Hof van 8 juli 2014 (nrs. 12/00525, 12/00526 en 13/00632). Op grond van dit compromis is de waarde van de woning voor de genoemde jaren als volgt vastgesteld:
2009 € 1.585.000
2010 € 1.560.000
2011 € 1.535.000
2012 € 1.500.000
2013 € 1.400.000
2.6.
Het Hof heeft bij uitspraak van 9 februari 2017, nr. 15/00843 (ECLI:NL:GHAMS: 2017:426) beslist over de voor de woning voor het jaar 2014 (na bezwaar) vastgestelde WOZ-waarde (€ 1.377.000). Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak cassatie bij de Hoge Raad ingesteld. Bij brief van 8 juli 2017 heeft belanghebbende het Hof verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak, welke was gepland op 24 augustus 2017. Hij schrijft daartoe onder andere het volgende:
“De reden van dit verzoek om uitstel, is de behandeling van het beroep in cassatie, door mij ingesteld voor de WOZ jaar 2014. (…)
Uiteraard wil ik niet de pretentie hebben om ook maar op enig punt in het gelijk te worden gesteld, maar er zijn wel een aantal principiële punten naar voren gebracht, die ook van toepassing zullen zijn op het beroep bij uw hof voor de [
onderhavige] zaak WOZ 2015.”
De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 juli 2018, nr. 17/01429, ECLI:NL:HR:2018:1187, bovengenoemd beroep in cassatie ongegrond verklaard.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of de WOZ-waarde op de waardepeildatum 1 januari 2014 van de woning te hoog is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende bepleit een WOZ-waarde van tussen € 1.250.000 en € 1.300.000.
3.3.
De heffingsambtenaar verdedigt – onder verwijzing naar de in 2.3 genoemde vergelijkingsobjecten – de door hem vastgestelde WOZ-waarde (€ 1.356.000).

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
4.2.
Op de heffingsambtenaar rust de last – in het licht van wat belanghebbende aanvoert – aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank heeft hieromtrent als volgt overwogen en beslist:
“11. Met het door hem overgelegde waarderapport heeft verweerder aan die op hem rustende bewijslast voldaan, nu de daarin genoemde vergelijkingsobjecten kort vóór of na de waardepeildatum zijn verkocht en wat type, ligging en omvang betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De vergelijkingsobjecten liggen alle in de directe nabijheid van de woning en zijn van hetzelfde type en dezelfde bouwperiode (eind 19e en begin 20e eeuw). De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten kunnen dan ook dienen ter onderbouwing van de waarde van de woning. Verder is aannemelijk dat verweerder in voldoende mate rekening gehouden heeft met verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, zoals verschillen in inhoud, perceelgrootte en objectkenmerken, zoals kwaliteit/luxe, onderhoudstoestand, uitstraling, doelmatigheid, voorzieningen en ligging. Dit volgt uit de bijlage bij het waarderapport en de daarop ter zitting gegeven toelichting. Anders dan eiser heeft gesteld, acht de rechtbank de gegeven onderbouwing dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, voldoende inzichtelijk. De indexatie van de transactieprijzen heeft terecht plaatsgevonden vanaf de koopdata en acht de rechtbank, gezien de onbestreden gestelde dalende marktontwikkelingen rond de waardepeildatum, redelijk.
12.1.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd doet daaraan niet af. Met betrekking tot de door eiser aangedragen grieven overweegt de rechtbank het volgende.
12.2.
Eiser heeft in zijn beroepschrift verwezen naar een tweetal in 2013 in zijn opdracht opgemaakte waarderapporten met betrekking tot de waarde van de woning. Eiser heeft deze rapporten echter niet in geding gebracht, zodat aan die rapporten geen betekenis kan worden toegekend. De grief faalt dus door gebrek aan onderbouwing.
12.3.
Eiser heeft voorts - zakelijk weergegeven – aangevoerd dat binnen het beschermde dorpsgezicht “ [naam locatie] ”, waar de woning deel van uitmaakt, de laatste vijf jaar slechts één woning is verkocht voor een prijs die overeenkomt met de voor die woning vastgestelde WOZ-waarde. De WOZ-waarde van een woning wordt echter uitsluitend vastgesteld aan de hand van de gerealiseerde prijzen van rond de waardepeildatum verkochte vergelijkbare woningen. Waarderingen op grond van de Wet WOZ van andere woningen dan de onderhavige of andere peildata vormen in beginsel geen juist aanknopingspunt voor een waardering. De juistheid van WOZ-waarderingen van andere woningen is ook niet in geschil. WOZ-waarden van andere woningen kunnen wel van belang zijn, indien daaruit volgt dat, zoals eiser stelt, verweerder die stelselmatig te hoog waardeert, zodat om die reden ook de onderhavige waardering te hoog is. Hetgeen eiser daarover heeft aangevoerd is echter onvoldoende om dit aan te nemen. In het beroepschrift heeft eiser slechts woningen genoemd, waarvoor er verschillen zouden zijn tussen de verkoopprijzen en de vastgestelde WOZ-waarden. Een cijfermatige onderbouwing ontbreekt echter. Het in de pleitnota genoemde is onvoldoende reeds gelet op het in 9 overwogene. De overgelegde ingezonden brief van een andere bewoner beschouwt de rechtbank als een mening hierover en geen feit. De verkoop van de door eiser genoemde woning [object 4] betrof een gedwongen verkoop op een executieveiling en dient ook om die reden buiten beschouwing te blijven. Daarnaast lijkt een (groot) verschil te bestaan tussen de waardepeildata van de door eiser gestelde WOZ-waardes en de data van de gestelde gerealiseerde verkoopprijzen. Verder heeft, ook los van het in 9 overwogene, voor zover eiser in zijn betoog woningen heeft genoemd die wel verkocht zijn te gelden dat die verkopen hebben plaatsgevonden na 1 januari 2015 en derhalve te ver van de waardepeildatum, of eiser geen verkoopdata heeft genoemd. Deze verkopen dienen dan ook buiten beschouwing te worden gelaten.
12.4.
Voorts heeft eiser betoogd dat sprake is van een aantal waardedrukkende omstandigheden waaraan door verweerder bij de waardering voorbij is gegaan. In dit verband heeft hij gerefereerd aan een nabijgelegen zendmast, het rijgedrag in de onmiddellijke omgeving van de woning en de ongunstige indeling van de woning. Over de zendmast heeft de rechtbank in een uitspraak van 4 november 2015 (zaaknummer HAA 14/5259) in het kader van een beroep van eiser tegen de voor het belastingjaar 2014 vastgestelde WOZ-waarde van de woning overwogen dat verweerder met die waardedruk voldoende rekening heeft gehouden door de ligging van de woning met een 3 te waarderen, terwijl de overige in [naam locatie] gelegen woningen voor wat betreft ligging met een 4 zijn gewaardeerd. Deze wijze van waarderen van de ligging van de woning is ook in het belastingjaar 2015 gevolgd, met uitzondering van de woning [object 3] te [plaats] waarbij de ligging ook met een 3 is gewaardeerd. De onjuistheid daarvan is door eiser niet aannemelijk gemaakt. In de uitspraak van 4 november 2015 is eveneens voorbij gegaan aan eisers stelling dat in de straat waarin de woning is gelegen vaak te hard wordt gereden, omdat deze stelling door hem niet is onderbouwd. Nu eiser ook in deze heeft volstaan met dezelfde blote stelling over de hinder die hij ondervindt van hardrijdend verkeer kan ook daarin geen aanleiding worden gevonden voor het aannemen van waardedruk. In verband met de ongunstige indeling van de woning heeft verweerder evanals in 2014 de doelmatigheid van de woning met een 2 gewaardeerd, hetgeen leidt tot een afwaardering van de waarde van de opstal met meer dan 5%. Dat daarmee onvoldoende recht wordt gedaan aan de feitelijke situatie is door eiser niet aannemelijk gemaakt.
13. Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot de conclusie dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep tegen de waardebeschikking is daarom ongegrond.”
4.3.
Het Hof komt - met inachtneming van het hiernavolgende - tot hetzelfde oordeel als de rechtbank. Mede naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep nog door partijen naar voren is gebracht, overweegt het Hof hierover als volgt.
4.4.
In hoger beroep voert belanghebbende de volgende klachten aan:
( a) de rechtbank heeft geen, dan wel onvoldoende, rekening gehouden met een door een onafhankelijk beëdigd taxateur gedane waardebepaling uit een voorgaand jaar;
( b) de gemeente stelt de WOZ-waarden vast met behulp van een niet openbaar toegankelijk computerprogramma;
( c) de heffingsambtenaar beschikt, anders dan een particulier, over alle verkoopcijfers en WOZ-waarden; hij kan aldus de meest geschikte cijfers kiezen om zijn standpunt te onderbouwen;
( d) de heffingsambtenaar heeft geen, dan wel onvoldoende, rekening gehouden met de vergelijkingsobjecten;
( e) er is onvoldoende rekening gehouden met de waardedruk die uitgaat van de nabijheid van een UMTS-mast;
( f) er is onvoldoende rekening gehouden met de ongunstige indeling van de woning;
( g) er is geen rekening gehouden met omgevingsfactoren, zoals ‘het racen en uiterst gevaarlijk rijgedrag in dit 30 km gebied’
Klacht (a): de rechtbank heeft geen dan wel onvoldoende rekening gehouden met een door een onafhankelijk beëdigd taxateur gedane waardebepaling uit een voorgaand jaar
4.5.
De rechtbank heeft te dezer zake het volgende overwogen:
“12.2. Eiser heeft in zijn beroepschrift verwezen naar een tweetal in 2013 in zijn opdracht opgemaakte waarderapporten met betrekking tot de waarde van de woning. Eiser heeft deze rapporten echter niet in geding gebracht, zodat aan die rapporten geen betekenis kan worden toegekend. De grief faalt dus door gebrek aan onderbouwing.”
Nu de rechtbank niet over genoemde rapporten beschikte, kan haar niet worden verweten dat zij daar geen rekening mee heeft gehouden. Het Hof constateert dat de rapporten in hoger beroep niet alsnog zijn overgelegd, zodat ook het Hof de rapporten niet in zijn beoordeling kan betrekken.
Klacht (b): de gemeente stelt de WOZ-waarden vast met behulp van een niet openbaar toegankelijk computerprogramma
4.6.
De Wet WOZ schrijft een bepaalde waarderingsmethode voor. Het is niet relevant welk computerprogramma de heffingsambtenaar daarbij gebruikt. Voor zover belanghebbende zou bedoelen dat het gebruikte computerprogramma bekend zou moeten worden gemaakt of voor het publiek toegankelijk zou moeten zijn, faalt zijn klacht.
4.7.
Indien belanghebbende (slechts) zou bedoelen dat hij door de handelwijze van de heffingsambtenaar niet in staat zou zijn de waardebepaling te controleren, faalt de klacht eveneens. De heffingsambtenaar heeft, via het internet, een taxatieverslag ter beschikking gesteld waarin een aantal vergelijkingsobjecten wordt vermeld. Dit taxatieverslag kon worden opgevraagd na ontvangst van de WOZ-beschikking. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar ook een aantal vergelijkingsobjecten genoemd. Tevens is een waarderapport overgelegd waarin de heffingsambtenaar (aan de hand van de verschillen in de waardebepalende elementen tussen de objecten) inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij de WOZ-waarde heeft bepaald. Onder die omstandigheden valt niet in te zien hoe belanghebbende is belemmerd in zijn mogelijkheden de WOZ-waarde van de woning te controleren of te vergelijken of anderszins op relevante wijze in zijn procespositie zou zijn geschaad.
Klacht (c): de heffingsambtenaar beschikt, anders dan een particulier, over alle verkoopcijfers en WOZ-waarden; hij kan aldus de meest geschikte cijfers kiezen om zijn standpunt te onderbouwen
4.8.
Zelfs als belanghebbendes klacht dat de heffingsambtenaar, anders dan een particulier, over alle verkoopcijfers en WOZ-waarden zou beschikken, feitelijk juist zou zijn, faalt de klacht. De bewijslast dat de door hem gebruikte vergelijkingsobjecten bruikbaar zijn, dat wil zeggen voldoende vergelijkbaar met de te waarderen woning, rust op de heffingsambtenaar. Indien hij in dat bewijs slaagt, dus aannemelijk maakt dat hij op de juiste wijze en in voldoende mate rekening heeft gehouden met eventuele verschillen tussen de te waarderen woning en die vergelijkingsobjecten, dan is daarmee de geschiktheid van de vergelijkingsobjecten voor de waardering gegeven. Dat is in de onderhavige zaak het geval.
4.9.
Belanghebbende bedoelt kennelijk met zijn verwijt dat de heffingsambtenaar “de meest geschikte cijfers [kan] kiezen”, dat de heffingsambtenaar een verkoop hanteert, of zou kunnen hanteren waar iets bijzonders mee aan de hand is; bijgevolg zou een zeer hoge, incidentele, verkoopopbrengst kunnen worden gebruikt die niet representatief is voor de woningen in de buurt. Nog afgezien van de vraag of, zoals belanghebbende suggereert, een dergelijke verkoop (mits tot stand gekomen op de vrije markt), inderdaad buiten beschouwing zou moeten worden gelaten bij het bepalen van de WOZ-waarde, heeft het Hof niet geconstateerd dat dergelijke bijzondere verkopen zich bij de gehanteerde vergelijkingsobjecten hebben voorgedaan. Daarom faalt deze klacht.
Klacht (d): de heffingsambtenaar heeft geen, dan wel onvoldoende, rekening gehouden met de vergelijkingsobjecten
4.10.
Gelet op de ter zitting gegeven toelichting dient deze klacht aldus te worden verstaan, dat de vergelijkingsobjecten op zichzelf wel geschikt zijn om de waarde van de woning te bepalen, maar dat de heffingsambtenaar bij de waardering van de woning onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning. Belanghebbende heeft ter zake verwezen naar de door hem overgelegde verkoopbrochures (afdrukken van webpagina’s) en de aldaar te vinden links naar foto- en videomateriaal van de vergelijkingspanden waaruit volgt, naar belanghebbende stelt, dat de vergelijkingspanden op tal van punten (voorzieningen, ligging, etc.) te laag zijn gewaardeerd ten opzichte van de woning, waardoor aan de woning een te hoge waarde is toegekend. De heffingsambtenaar heeft deze stelling - waarmee hij pas ter zitting is geconfronteerd door belanghebbende - gemotiveerd weersproken. De heffingsambtenaar heeft - naar het oordeel van het Hof terecht - aangevoerd dat van informatie in verkoopbrochures niet zonder meer mag worden aangenomen dat deze correct is. Daarom wordt, zo is door de heffingsambtenaar verklaard, indien een pand is verkocht en overgedragen de nieuwe eigenaar schriftelijk bevraagd over de voor de waardering relevante aspecten van de woning. Mede op basis van die informatie vindt de waardering plaats van kwaliteit, onderhoudstoestand, etc. Het Hof acht een vergelijking op basis van aldus geverifieerde gegevens betrouwbaarder dan op basis van verkoopgegevens.
4.11.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat de heffingsambtenaar bij de toedeling van wegingsfactoren voor de verschillende waarde-onderdelen (KOUDVL) fouten heeft gemaakt, welke er toe hebben geleid dat de woning te hoog is gewaardeerd. De verwijzing naar foto’s en webpagina’s is daartoe onvoldoende.
Klacht (e): de nabijheid van een UMTS-mast
4.12.
Het Hof sluit zich voor wat betreft de UMTS-mast aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen (beoordeling van het geschil, onder 12.4, van de rechtbankuitspraak).
Klacht (f): de ongunstige indeling
4.13.
De rechtbank overwoog (in beoordeling van het geschil, onder 12.4) als volgt:
“In verband met de ongunstige indeling van de woning heeft verweerder evenals in 2014 de doelmatigheid van de woning met een 2 gewaardeerd, hetgeen leidt tot een afwaardering van de waarde van de opstal van meer dan 5%. Dat daarmee onvoldoende recht wordt gedaan aan de feitelijke situatie is door eiser niet aannemelijk gemaakt.”
4.14.
De geciteerde overweging suggereert dat de bewijslast dat in voldoende mate met de waardedruk van de ongunstige indeling is rekening gehouden, op belanghebbende rust. Als de rechtbank dat zou hebben bedoeld, is dat onjuist. De regel van bewijslastverdeling is als volgt: indien een belastingplichtige gemotiveerd stelt dat een bepaalde waardedrukkende omstandigheid zich voordoet, ligt de bewijslast dat met die omstandigheid in voldoende mate rekening is gehouden op de heffingsambtenaar. Niettemin ziet het Hof, met de rechtbank, geen reden om een hogere waardedruk dan 5% van de opstalwaarde te hanteren. De gememoreerde regel van bewijslastverdeling vraagt namelijk wél, dat de belastingplichtige zijn stelling motiveert. Dat heeft belanghebbende niet of nauwelijks gedaan. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar, door een waardevermindering van 5% op de opstalwaarde toe te passen, voldoende rekening heeft gehouden met een – eventueel – ongunstige indeling. Ook klacht (f) faalt dus.
Klacht (g): er is geen rekening gehouden met omgevingsfactoren, zoals ‘het racen en uiterst gevaarlijk rijgedrag in dit 30 km gebied’
4.15.
De rechtbank overwoog in (beoordeling van het geschil, onder 12.4) als volgt:
In de uitspraak van 4 november 2015 [
Hof: rechtbankuitspraak HAA 14/5259, betreffende de WOZ-waarde 2014] is eveneens voorbij gegaan aan eisers stelling dat in de straat waarin de woning is gelegen vaak te hard wordt gereden, omdat deze stelling door hem niet is onderbouwd. Nu eiser ook in deze heeft volstaan met dezelfde blote stelling over de hinder die hij ondervindt van hardrijdend verkeer kan ook daarin geen aanleiding worden gevonden voor het aannemen van waardedruk.
4.16.
Belanghebbende heeft bij zijn pleitnota in hoger beroep een document overgelegd met een grafiek waarin de resultaten van snelheidsmetingen zijn weergegeven welke hebben plaatsgevonden in november en december 2007. Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, vermag het Hof niet in te zien waarom de heffingsambtenaar op grond van de overgelegde grafiek gehouden zou zijn tot een lagere waardering van de woning, nog daargelaten dat metingen in november en december 2007 weinig tot niets zeggen over de situatie op de waardepeildatum (1 januari 2014).
Overige stellingen en klachten
4.17.
Gelet op het vorenstaande heeft de heffingsambtenaar, in het licht van hetgeen door belanghebbende is aangevoerd, de vastgestelde waarde aannemelijk gemaakt, zodat het gelijk aan heffingsambtenaar is. De ongemotiveerde betwisting van de grondstaffel alsmede de overige stellingen en klachten van belanghebbende, leiden niet tot een ander oordeel.
Slotsom
4.18.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, C.J. Hummel en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 11 december 2018 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.