ECLI:NL:GHAMS:2018:4647
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 591a Sv na beëindiging strafzaak zonder straf of maatregel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot de toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door de appellant, die een vergoeding vroeg voor kosten die ten laste van de gewezen verdachte waren gekomen, en die het belang van het onderzoek hadden gediend. De appellant vroeg in totaal een vergoeding van € 71.670,03, bestaande uit kosten voor rechtsbijstand in de strafzaak en de verzoekschriftprocedure.
Het hof heeft vastgesteld dat de strafzaak met het bijbehorende parketnummer was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank Noord-Holland had eerder de verzoeken van de appellant afgewezen. Het hof oordeelde dat de omstandigheid dat de rechtsbijstandskosten door de politie waren gedragen, geen beletsel vormde voor de toewijzing van het verzoek, in lijn met een eerder arrest van de Hoge Raad. Het hof verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in zijn verzoek op grond van artikel 591 Sv, maar vernietigde de beschikking van de rechtbank ten aanzien van het verzoek op grond van artikel 591a Sv.
Uiteindelijk oordeelde het hof dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor de toekenning van de gevraagde schadevergoeding. Het hof kende de appellant een vergoeding toe van € 71.670,03, en beval de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de appellant. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, met de voorzitter en griffier die de beschikking ondertekenden.