In deze zaak gaat het om een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand door een politieambtenaar, appellant, die betrokken was bij een strafzaak. De appellant had kosten gemaakt voor rechtsbijstand in verband met een strafzaak waarin hij als verdachte was aangemerkt. De rechter in eerste aanleg had het verzoek om vergoeding van deze kosten afgewezen, omdat de werkgever van de appellant, het politiekorps, de kosten had gedragen. De appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Het gerechtshof Amsterdam heeft het hoger beroep op 7 juli 2017 behandeld. De advocaat van de appellant betoogde dat de kosten van rechtsbijstand, hoewel door de werkgever betaald, toch voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen. De advocaat-generaal concludeerde echter dat de appellant niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat hij geen belang meer had bij het verzoek. Het hof oordeelde dat de appellant wel degelijk belang had bij de behandeling van het verzoek, omdat de wetgeving vereist dat de ambtenaar zorg draagt voor een verzoek tot vergoeding van kosten.
Na beoordeling van de zaak concludeerde het hof dat de kosten van rechtsbijstand niet ten laste van de appellant waren gekomen, omdat deze door de werkgever waren voldaan. Het hof oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de appellant de verzochte vergoeding toe te kennen. Wel werd een vergoeding van € 830 toegekend voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Het hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, maar kende de appellant een beperkte vergoeding toe.