ECLI:NL:GHAMS:2018:4603

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
23-001677-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep inzake handel in verdovende middelen met gewijzigde bewijsmotivering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2017. De verdachte, geboren in 1977, was aangeklaagd voor handel in verdovende middelen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, die werd vernietigd. Het hof gaf een andere bewijsmotivering en vulde de bewijsmiddelen aan. Tijdens de zittingen op 10 januari en 27 november 2018 werd het bewijs besproken, waarbij de advocaat-generaal stelde dat de handel in verdovende middelen gedurende de ten laste gelegde periode kon worden bewezen. De verdediging betwistte dit en voerde aan dat de verdachte pas vanaf eind oktober 2015 betrokken was bij de drugshandel. Het hof oordeelde dat de verklaringen van getuigen en de verzamelde bewijsmiddelen voldoende waren om de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel te bevestigen. Het hof legde een gevangenisstraf van 34 maanden op, zonder voorwaardelijk deel, en weigerde strafmatiging ondanks de erkenning van de verdachte van de ernst van zijn daden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001677-17
datum uitspraak: 11 december 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-669155-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1977,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2018 en 27 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof een andere bewijsmotivering ten aanzien van feit 1 geeft en de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 aanvult.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de handel in verdovende middelen over de gehele ten laste gelegde periode kan worden bewezen, nu meerdere kopers hebben verklaard dat zij minstens drie jaar bij onder meer de verdachte hun verdovende middelen hebben gekocht.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de onder 1 ten laste gelegde periode pas vanaf ongeveer eind oktober 2015 kan worden bewezen, namelijk vanaf het moment dat de verdachte de Peugeot 206 had gekocht. Uit de bewijsmiddelen blijkt volgens de raadsman onvoldoende dat er sprake is geweest van een langere dealerperiode. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de periode 25 oktober 2013 tot eind oktober 2015.
De raadsman heeft erop gewezen dat getuige [getuige] tijdens haar verhoor op 24 mei 2018 bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat zij is afgekickt in 2013 of in 2014 en dat zij zeker weet dat zij sinds 2014 clean is. Uit die verklaring blijkt bovendien dat zij de verdachte al van jaren geleden kent, hem ook weleens gewoon op straat tegen kwam en dan een gesprek met hem had. Zij kan wel bevestigen dat zij van de verdachte weleens drugs heeft afgenomen, maar dit kopen van drugs was niet jaar in jaar uit, elke dag bij de verdachte. Zij kan niet eenduidig aangeven van wanneer tot wanneer zij van de verdachte heeft afgenomen. De verdachte betwist dat hij haar in de periode van 2013 of later heeft gezien met betrekking tot drugshandel. De verdediging meent mitsdien dat uit hetgeen [getuige] heeft verklaard niet blijkt dat de verdachte al in 2013 en 2014 met drugshandel bezig is geweest.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van het ondervragingsrecht, omdat [naam 1] zich tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris nog wel kon herinneren dat hij bij de politie een verklaring had afgelegd, maar op verdere vragen van de verdediging zich niets meer kon herinneren en daarom geen antwoord kon geven. Daardoor kan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 1] die hij bij de politie op 27 oktober 2016 heeft afgelegd niet voldoende worden getoetst. Ten gevolge daarvan is geen sprake geweest van een effectieve ondervragingsgelegenheid, zoals de verdediging op grond van het EVRM toekomt. Om die reden meent de verdediging dat de verklaring van [naam 1] niet voor het bewijs kan en/of mag worden gebezigd.
Oordeel hof
Op 4 augustus 2014 is [getuige] aan de balie van het politiebureau in Amstelveen Noord verschenen. Zij verklaarde aldaar dat zij vanaf haar negentiende jaar verslaafd was aan cocaïne en dat zij op dat moment 41 jaar oud was en nog steeds verslaafd was aan die drugs. Om van de cocaïne af te komen wilde zij haar dealer aangeven. De naam van haar dealer was [naam 2] . Hij was echter al jaren geleden vertrokken naar Marokko. Ene [naam 3] werkte nu voor hem vanuit Nederland. Zij deed op dat moment met [naam 3] zaken. [naam 3] had volgens haar twee loopjongens: [verdachte] en [medeverdachte 1] . Zij werkten altijd met zijn drieën. [getuige] heeft een beschrijving van de door haar genoemde dealers gegeven [1] .
Nu [getuige] op 4 augustus 2014 heeft verklaard dat zij op dat moment verslaafd was aan cocaïne en om daar vanaf te komen haar dealer kwam aangeven, kan haar verklaring van bijna 4 jaar later bij de raadsheer-commissaris – dat zij is afgekickt in 2013 of in 2014 en dat zij zeker weet dat zij sinds 2014 clean is – niet juist zijn. Het hof gaat er daarom vanuit dat zij in elk geval in de periode van 25 oktober 2013 tot 4 augustus 2014 nog cocaïne kocht bij de door haar genoemde personen. Zij heeft de betrokken personen gedetailleerd omschreven en deze beschrijvingen zijn door de politie geverifieerd. Over [verdachte] heeft zij verklaard dat hij altijd samenwerkte met [medeverdachte 1] en [naam 3] . Zij heeft verklaard dat [verdachte] altijd te bereiken is op het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dat is voor zover zij weet zijn privénummer. Zij heeft met hem WhatsAppgesprekken gevoerd en zij heeft de profielfoto van [verdachte] op WhatsApp aan de politie overhandigd. Voorts heeft zij verklaard dat [verdachte] ongeveer 2 à 3 weken geleden een ongeluk met zijn auto heeft gehad en dat hij soms in de auto van zijn moeder rijdt. Zijn moeder woont op de [adres 3] , voor zover zij weet en het rijbewijs van [verdachte] ligt nog bij de politie. Ten slotte heeft zij over [verdachte] verklaard dat hij in de [naam wijk] te [woonplaats] woont en dat hij een dochter heeft met veel problemen.
Bovengenoemde informatie van [getuige] over [verdachte] komt overeen met de bevindingen van de politie over de verdachte en met de verklaring van medeverdachte [naam 3] dat hij bij de handel in verdovende middelen samenwerkte met [medeverdachte 1] en [verdachte] . Het hof gaat er daarom vanuit dat [getuige] met “ [verdachte] ” [verdachte] , de verdachte, heeft bedoeld, hetgeen ook niet door de verdediging is betwist. Het hof gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat [getuige] nog tot begin augustus 2014 cocaïne bij de verdachte en zijn medeverdachten kocht.
Nu [naam 1] op verzoek en in aanwezigheid van de verdediging op 24 mei 2018 bij de raadsheer-commissaris als getuige is gehoord, en de verdediging hem vragen kon stellen, is geen sprake van schending van het ondervragingsrecht. Dat de getuige zich bijna vier jaar later na zijn verhoor bij de politie niet veel meer wist te herinneren, maakt dat niet anders (vgl. HR 6 juni 2017,
NJ2017/378, r.o. 3.4.2. en 3.5). Hij heeft bovendien bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij bij de politie in staat was om een verklaring af te leggen en toen de waarheid heeft verklaard. Mede daarom heeft het hof voorts ook geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring zoals de getuige die bij de politie heeft afgelegd.
Het verweer wordt verworpen.

Aanvullende bewijsmiddelen

I.Het hof vervangt in bewijsmiddel 3, te weten het proces-verbaal van bevindingen van start onderzoek 13KORTHAAR, met nummer 2014190726-2 van 6 januari 2015 (dossierpagina 1003 ev, pagina 9 en 10 van het vonnis) de zin:
Op 4 juli 2014 (de rechtbank begrijpt: augustus) meldt zich bij politiebureau Amstelveen Noord, te Amstelveen een vrouw genaamd: [getuige] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats].
voor de navolgende zin:
Op 4 juli 2014 (de rechtbank begrijpt: augustus) meldt zich bij politiebureau Amstelveen Noord, te Amstelveen een vrouw genaamd: [getuige] , [adres 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] .
II.Het hof vervangt in bewijsmiddel 4, te weten het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] , met nummer 2014190726 van 27 oktober 2016 (dossierpagina 1238 ev., pagina’s 10 en 11 van het vonnis) de zin
A: Afgelopen dinsdag. Ik heb cocaïne gekocht voor 50 euro. Een gram in een pakje.
voor de navolgende zin:
A: Afgelopen dinsdag (het hof begrijpt: dinsdag 25 oktober 2016). Ik heb cocaïne gekocht voor 50 euro. Een gram in een pakje.
en de zin:
Aan het proces-verbaal van verhoor zijn twee foto’s gehecht. De eerste foto betreft verdachte en de tweede foto betreft medeverdachte [verdachte] .
voor de navolgende zin:
Aan het proces-verbaal van verhoor zijn twee foto’s gehecht. De eerste foto betreft medeverdachte [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: foto met nummer 1, overeenkomend met foto 1 als bedoeld op dossierpagina’s 1351-1352) en de tweede foto betreft verdachte (het hof begrijpt: foto voorzien van nummer 2, overeenkomend met foto 2 als bedoeld op dossierpagina’s 1353-1354).
III.Het hof voegt aan bewijsmiddel 5, te weten het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] met nummer 2014190726 van 7 december 2016 (dossierpagina 1528 ev, pagina 11 van het vonnis) het volgende toe:
V: Hoe wist je waar je af moest spreken?
A: Waar het het veiligste was voor mij. Meestal niet midden in de stad (het hof begrijpt gelet op het navolgende en de overige bewijsmiddelen: de stad Amsterdam).
V: bijvoorbeeld niet in de Pijp?
A: Nee.V: Wat deed je aan het einde van de dag?
A: Dan sprak ik met diegene af en gaf ik het geld.
V: Waar was dat?
IV.Het hof voegt het navolgende bewijsmiddel aan de bewijsmiddelen van de rechtbank toe:
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2014190726 van 4 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] (dossierpagina’s 1829-1842).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 juli 2017 tegenover verbalisant(en) afgelegde verklaring van
[naam 3]:
V = vraag verbalisanten
A = antwoord [naam 3]
V: Hoe ging de handel in zijn werk?
A: Je werd opgebeld door de klant. Die zei waar hij was. Je reed elkaar tegemoet of je reed naar de klant zijn huis.
V: Het ging over verdovende middelen?
A: Ja
V: Over welke verdovende middelen gaat het precies?
A: Cocaïne
V: Nog andere verdovende middelen?
A: We kregen een zak pillen mee maar die werden niet, althans heel weinig verkocht.
V: Dan hebben we het over XTC?
A: Ja.
V: Met wie werkte je samen?
A: Af en toe werkte ik alleen en af en toe met de twee andere personen.
V: En dan bedoel je [medeverdachte 1] en [verdachte] ?
A: Ja.
V: Uit onderzoek is gebleken dat jij de handelstelefoon opnam en dat jij ook [medeverdachte 1] en [verdachte] aanstuurde. Klopt dat?
A: Ja, en andersom ook. Zij stuurden mij ook aan.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met zijn medeverdachten drie jaar lang gehandeld in harddrugs. De organisatie van de drugshandel was een geoliede machine. Alle kopers/afnemers van drugs belden hetzelfde nummer van de handelstelefoon, vervolgens werden zij op locatie bediend. De verdachte of een van de medeverdachten
– al naar gelang wie de handelstelefoon op dat moment in zijn bezit had – beantwoordde de telefoontjes en gaf vervolgens instructies aan een medeverdachte om de verdovende middelen af te leveren op locatie aan degene die deze had besteld. De verdachte en zijn medeverdachten wisselden de verschillende functies/rollen onderling uit, al naar gelang het een ieder uitkwam. Het ging bovendien om een grootschalige drugshandel. Dat kan worden afgeleid uit de historische telefoongegevens waarin meer dan honderd verschillende contactpersonen zijn aangetroffen die de verdovende middelen bij de verdachte en de medeverdachten hebben gekocht.
Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat het hem enkel en alleen ging om zelfverrijking, zonder acht te slaan op de belangen van de afnemers en de maatschappij. Gebruik van drugs als – in dit geval – cocaïne en MDMA is zeer schadelijk voor de gezondheid. De verdachte heeft dit door zijn strafbaar handelen in de hand gewerkt, hetgeen het hof de verdachte zwaar aanrekent. Dat mogelijk meerdere klanten voldoende inkomen hadden om de verdovende middelen aan te schaffen zonder zich aan (andersoortige) strafbare feiten schuldig te hoeven maken, doet aan de ernst van het verwijt aan de verdachte niet af.
Het hof weegt ten nadele van de verdachte mee dat hij, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 november 2018, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor de handel in verdovende middelen. Kennelijk heeft dat hem er niet van weerhouden om zich daarna opnieuw, en voor een zeer lange tijd, met deze handel bezig te houden. Dit maakt ook dat het hof geen strafmatiging zal verbinden aan de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep uiting heeft gegeven aan zijn inmiddels verkregen inzicht in het strafwaardige karakter alsmede in de ernst van de gevolgen van de handel in harddrugs.
Het hof heeft voorts gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt bij een dealperiode van 6 tot 12 maanden een gevangenisstraf van 12 maanden genoemd, uitgaande van een alleen opererende dader. Het hof acht mede gelet daarop een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. Het hof zal daaraan gelet op voornoemde recidive en omdat de reclassering toezicht niet nodig acht – anders dan door de advocaat-generaal geëist – geen voorwaardelijk deel verbinden. In de persoonlijke omstandigheden zoals de verdachte die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, ziet het hof tot slot geen aanleiding om de straf te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 december 2018.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van 7 augustus 2014, dossierpagina’s 1000-1001