ECLI:NL:GHAMS:2018:4602

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
23-001650-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep inzake handel in verdovende middelen, bezit cocaïne en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2017. De verdachte, geboren in voormalig Joegoslavië in 1981, was aangeklaagd voor handel in verdovende middelen, specifiek cocaïne, en witwassen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, die werd aangepast. Het hof gaf een andere bewijsmotivering en vulde de bewijsmiddelen aan. De zaak kwam aan het licht na verklaringen van meerdere getuigen die de verdachte identificeerden als hun dealer van verdovende middelen over een periode van drie jaar. De verdediging betwistte de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaringen, maar het hof oordeelde dat de verklaringen voldoende bewijs boden voor de tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat de verdachte een actieve rol speelde in een goed georganiseerde drugshandel en dat hij ook betrokken was bij het witwassen van criminele opbrengsten. De strafmaat werd bepaald op 36 maanden gevangenisstraf, zonder voorwaardelijk deel, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. Het hof benadrukte de schadelijkheid van het gebruik van harddrugs en de impact op de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001650-17
datum uitspraak: 11 december 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-669154-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië) op [geboortedatum 1] 1981,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2018 en 27 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof een andere bewijsmotivering ten aanzien van feit 1 geeft en de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 aanvult.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de handel in verdovende middelen over de gehele ten laste gelegde periode kan worden bewezen, nu meerdere kopers hebben verklaard dat zij minstens drie jaar bij onder meer de verdachte hun verdovende middelen hebben gekocht.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de onder 1 ten laste gelegde periode van drie jaar niet of onvoldoende door de bewijsmiddelen wordt ondersteund. De verklaring van de verdachte dat hij anderhalf à twee jaar heeft gedeald, is de enige verklaring die kan worden gebruikt voor het bewijs.
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat getuige [getuige] tijdens haar verhoor op 24 mei 2018 bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat zij is afgekickt in 2013 of in 2014 en dat zij zeker weet dat zij sinds 2014 clean is. Vanaf dat moment heeft zij dus geen verdovende middelen meer gekocht. Dat betekent volgens de raadsvrouw dat haar verklaring niet kan worden gebruikt voor het bewijs dat de verdachte de tenlastegelegde feiten ook in 2013/2014 zou hebben gepleegd. Bovendien heeft getuige [getuige] de verdachte niet herkend op een foto van de verdachte die haar tijdens het verhoor bij de raadsheer-commissaris is getoond. Nu zij de verdachte niet heeft herkend, kan hij niet de [verdachte] zijn over wie zij bij de politie in augustus 2014 heeft verklaard.
Ten slotte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het een feit van algemene bekendheid is dat drank- en cocaïnegebruik hand in hand gaan, ook schaamte daarbij een rol speelt, en dat herinneringen onder die omstandigheden worden vertroebeld. Om die reden kunnen de verklaringen van de kopers, waaronder die van [naam 1] , niet als betrouwbaar worden aangemerkt en kunnen zij niet bijdragen aan het bewijs voor de ten laste gelegde periode.
Oordeel hof
Op 4 augustus 2014 is [getuige] aan de balie van het politiebureau in Amstelveen Noord verschenen. Zij verklaarde aldaar dat zij vanaf haar negentiende jaar verslaafd was aan cocaïne en dat zij op dat moment 41 jaar oud was en nog steeds verslaafd was aan die drugs. Om van de cocaïne af te komen wilde zij haar dealer aangeven. De naam van haar dealer was [naam 2] . Hij was echter al jaren geleden vertrokken naar Marokko. Ene [naam 3] werkte nu voor hem vanuit Nederland. Zij deed op dat moment met [naam 3] zaken. [naam 3] had volgens haar twee loopjongens: [naam 4] en [verdachte] . Zij werkten altijd met zijn drieën. [getuige] heeft een beschrijving van de door haar genoemde dealers gegeven [1] .
Nu [getuige] op 4 augustus 2014 heeft verklaard dat zij op dat moment verslaafd was aan cocaïne en om daar vanaf te komen haar dealer kwam aangeven, kan haar verklaring van bijna 4 jaar later bij de raadsheer-commissaris – dat zij is afgekickt in 2013 of in 2014 en dat zij zeker weet dat zij sinds 2014 clean is – niet juist zijn. Het hof gaat er daarom vanuit dat zij in elk geval in de periode van 25 oktober 2013 tot 4 augustus 2014 nog cocaïne kocht bij de door haar genoemde personen. Zij heeft deze personen gedetailleerd omschreven en deze beschrijvingen zijn door de politie geverifieerd. Over [verdachte] heeft zij verklaard dat hij altijd samenwerkte met [naam 4] en [naam 3] en dat hij een Joegoslaaf is en veel kinderen heeft. Die informatie komt overeen met de bevindingen van de politie over de verdachte en met de verklaring van medeverdachte [naam 3] dat hij bij de handel in verdovende middelen samenwerkte met [verdachte] en [naam 4] . Het hof gaat er daarom vanuit dat [getuige] met “ [verdachte] ” [verdachte] , de verdachte, heeft bedoeld en dat zij dus nog begin augustus 2014 cocaïne bij de verdachte en zijn medeverdachten kocht. Het feit dat zij bijna 4 jaar later de verdachte niet heeft herkend op een foto, doet daar niet aan af en is onder meer verklaarbaar door het tijdsverloop.
Omdat de stelling van de raadsvrouw ten aanzien van de betrouwbaarheid van de overige kopers, waaronder [naam 1] , niet nader is geconcretiseerd en ook overigens niet aannemelijk wordt geacht, wordt daaraan voorbijgegaan.

Aanvullende bewijsmiddelen

I.Het hof vervangt in bewijsmiddel 3, te weten het proces-verbaal van bevindingen van start onderzoek 13KORTHAAR, met nummer 2014190726 van 6 januari 2015 (dossierpagina 1003 ev, pagina 10 van het vonnis) de zin:
Op 4 juli 2014 (de rechtbank begrijpt: augustus) meldt zich bij politiebureau Amstelveen Noord, te Amstelveen een vrouw genaamd: [getuige] , geboren op [geboortedatum 2] te Amsterdam.
voor de navolgende zin:
Op 4 juli 2014 (de rechtbank begrijpt: augustus) meldt zich bij politiebureau Amstelveen Noord, te Amstelveen een vrouw genaamd: [getuige] , [adres 2] , geboren op [geboortedatum 2] te Amsterdam.
II.Het hof vervangt in bewijsmiddel 4, te weten het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] , met nummer 2014190726 van 27 oktober 2016 (dossierpagina 1238 ev., pagina’s 10 en 11 van het vonnis) de zin
A: Afgelopen dinsdag. Ik heb cocaïne gekocht voor 50 euro. Een gram in een pakje.
voor de navolgende zin:
A: Afgelopen dinsdag (het hof begrijpt: dinsdag 25 oktober 2016). Ik heb cocaïne gekocht voor 50 euro. Een gram in een pakje.
en de zin:
Aan het proces-verbaal van verhoor zijn twee foto’s gehecht. De eerste foto betreft de verdachte en de tweede foto betreft medeverdachte [medeverdachte] .
voor de navolgende zin:
Aan het proces-verbaal van verhoor zijn twee foto’s gehecht. De eerste foto betreft verdachte (het hof begrijpt: foto met nummer 1, overeenkomend met foto 1 als bedoeld op dossierpagina’s 1351-1352) en de tweede foto betreft medeverdachte [medeverdachte] (het hof begrijpt: foto voorzien van nummer 2, overeenkomend met foto 2 als bedoeld op dossierpagina’s 1353-1354).
III.Het hof voegt aan bewijsmiddel 5, te weten het proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2014190726 van 7 december 2016 (dossierpagina 1528 ev, pagina 11 van het vonnis) het volgende toe:
V: Hoe wist je waar je af moest spreken?
A: Waar het het veiligste was voor mij. Meestal niet midden in de stad (het hof begrijpt gelet op het navolgende en de overige bewijsmiddelen: de stad Amsterdam).
V: bijvoorbeeld niet in de Pijp?
A: Nee.V: Wat deed je aan het einde van de dag?
A: Dan sprak ik met diegene af en gaf ik het geld.
V: Waar was dat?
A: In Amsterdam gewoon.
IV.Het hof voegt het navolgende bewijsmiddel aan de bewijsmiddelen van de rechtbank toe:
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2014190726 van 4 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] (dossierpagina’s 1829-1842).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 juli 2017 tegenover verbalisant(en) afgelegde verklaring van
[naam 3]:
V = vraag verbalisanten
A = antwoord [naam 3]
V: Hoe ging de handel in zijn werk?
A: Je werd opgebeld door de klant. Die zei waar hij was. Je reed elkaar tegemoet of je reed naar de klant zijn huis.
V: Het ging over verdovende middelen?
A: Ja
V: Over welke verdovende middelen gaat het precies?
A: Cocaïne
V: Nog andere verdovende middelen?
A: We kregen een zak pillen mee maar die werden niet, althans heel weinig verkocht.
V: Dan hebben we het over XTC?
A: Ja.
V: Met wie werkte je samen?
A: Af en toe werkte ik alleen en af en toe met de twee andere personen.
V: En dan bedoel je [verdachte] en [naam 4] ?
A: Ja.
V: Uit onderzoek is gebleken dat jij de handelstelefoon opnam en dat jij ook [verdachte] en [naam 4] aanstuurde. Klopt dat?
A: Ja, en andersom ook. Zij stuurden mij ook aan.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met zijn medeverdachten drie jaar lang gehandeld in harddrugs. Daarnaast heeft hij ongeveer 50 gram cocaïne voorhanden gehad. De organisatie van de drugshandel was een geoliede machine. Alle kopers/afnemers van drugs belden hetzelfde nummer van de handelstelefoon, vervolgens werden zij op locatie bediend. De verdachte of een van de medeverdachten – al naar gelang wie de handelstelefoon op dat moment in zijn bezit had – beantwoordde de telefoontjes en gaf vervolgens instructies aan een medeverdachte om de verdovende middelen af te leveren op locatie aan degene die deze had besteld. De verdachte en zijn medeverdachten wisselden de verschillende functies/rollen onderling uit, al naar gelang het een ieder uitkwam. Het ging bovendien om een grootschalige drugshandel. Dat kan worden afgeleid uit de historische telefoongegevens waarin meer dan honderd verschillende contactpersonen zijn aangetroffen die de verdovende middelen bij de verdachte en de medeverdachten hebben gekocht.
Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat het hem enkel en alleen ging om zelfverrijking, zonder acht te slaan op de belangen van de afnemers en de maatschappij. Gebruik van drugs als – in dit geval – cocaïne en MDMA is zeer schadelijk voor de gezondheid. De verdachte heeft dit door zijn strafbaar handelen in de hand gewerkt, hetgeen het hof de verdachte zwaar aanrekent. Dat er mogelijk sprake is geweest van recreatief gebruik door meerdere kopers doet aan de ernst van het verwijt aan de verdachte niet af.
Het hof weegt ten nadele van de verdachte mee dat hij, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 november 2018, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor de handel in verdovende middelen. Kennelijk heeft dat hem er niet van weerhouden om zich daarna opnieuw, en voor een zeer lange tijd, met deze handel bezig te houden. Dit maakt ook dat het hof geen strafmatiging zal verbinden aan de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep omstandig uiting heeft gegeven aan zijn inmiddels verkregen inzicht in het strafwaardige karakter alsmede in de ernst van de gevolgen voor gebruikers van harddrugs, welk gebruik hij heeft gefaciliteerd.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van
€ 3.050,00. Door aldus te handelen heeft hij eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door witwassen wordt bovendien het plegen van strafbare feiten gefaciliteerd.
Het hof heeft voorts gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt bij een dealperiode van 6 tot 12 maanden een gevangenisstraf van 12 maanden genoemd, uitgaande van een alleen opererende dader en zonder recidive. Het hof acht mede gelet daarop een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. Het hof zal daaraan gelet op voornoemde recidive en omdat de reclassering toezicht niet nodig acht – anders dan door de advocaat-generaal geëist – geen voorwaardelijk deel verbinden. In de persoonlijke omstandigheden zoals de verdachte die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, ziet het hof tot slot geen aanleiding om de straf te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 december 2018.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van 7 augustus 2014, dossierpagina’s 1000-1001