Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Algemeen
Braakschade
3.Beoordeling
De rechtbank was niet gehouden de betreffende vordering af te splitsen van het dekkingsgeschil, omdat de rechtsgang van de Wet bescherming persoonsgegevens (oud) niet exclusief is. De feiten waarvan de rechtbank in de beschikking als vaststaand is uitgegaan, zijn zonder nadere overweging of verantwoording overgenomen uit het vonnis waarvan beroep. Het hof is van oordeel dat de beschikking gebaseerd is op en voortbouwt op de overwegingen in het bestreden vonnis. Uitgaande van de vaststellingen in het bestreden vonnis is beslist dat bij die stand van zaken het verzoek van [appellante] moet worden afgewezen. Dit betekent dat als het hof in het onderhavige dekkingsgeschil tot een ander oordeel komt dan de rechtbank, opnieuw over de verwerking van de persoonsgegevens in de registers dient te worden beslist. Daarmee faalt het beroep van NN op het gezag van gewijsde van de beschikking van 18 januari 2017.
Op de vaststelling van de expert van Badex, dat uit niets blijkt dat de inbraak in scène zou zijn gezet, is door [Z] niet ingegaan. In de eerste rapportage die op basis van de foto’s was gemaakt, was de expert [Z] tot de vergelijkbare conclusie gekomen dat het “bijzonder [zou] zijn als verzekerde het gepresenteerde zelf heeft verzonnen c.q. in scène heeft gezet” (zie rov. 2.6).
Het hof is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat [appellante] mogelijk bij het aangaan van de verzekering haar mededelingsplicht heeft geschonden niet kan bijdragen aan de conclusie dat [appellante] haar mededelingsplicht na de verwezenlijking van een verzekerd risico heeft geschonden.
Dit verweer faalt. Het betreffende horloge is niet bij de onderhavige inbraak als gestolen opgegeven, maar bij de vorige inbraak bij de toenmalige verzekeraar. Hoewel uiteindelijk bij pleidooi in hoger beroep (pleitnota nr. 32) is erkend dat dit horloge bij de vorige inbraak ten onrechte als gestolen is opgegeven, kan daaruit niet de conclusie worden getrokken dat [appellante] jegens NN heeft gehandeld met het opzet haar te misleiden.
Deze conclusie wordt door het hof niet gedeeld, omdat [appellante] in het eerste interview met Confid van 30 januari 2015 (productie 7 bij de inleidende dagvaarding) die presentatie niet geeft, maar juist verklaart dat alle spullen die op de kamer van [A] lagen van [A] waren.
Op grond van de beschikbare gegevens is niet uitgesloten dat het gaat om twee verschillende toestellen. NN zegt op zichzelf genomen terecht dat [appellante] geen bewijs overlegt dat een nieuwe Iphone is aangeschaft na de eerste inbraak, maar ziet eraan voorbij dat dat onvoldoende is om te kunnen aannemen dat [appellante] thans met het opzet NN te misleiden in strijd met de waarheid een Iphone als gestolen zou hebben opgegeven.