ECLI:NL:GHAMS:2018:452

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
23-003657-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een horloge en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 september 2016. De veroordeelde was eerder, op 23 oktober 2014, veroordeeld voor witwassen en verduistering. Het openbaar ministerie had in de ontnemingszaak gevorderd dat de veroordeelde een geldbedrag van € 170.580,83 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de zitting in eerste aanleg op 12 september 2016 werd dit bedrag gewijzigd naar € 18.200,00, wat door de rechtbank werd vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank legde de veroordeelde een betalingsverplichting op van € 16.380,00, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn.

De veroordeelde heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij het horloge, dat hij van zijn partner had gekregen, niet had moeten terugbetalen omdat het al ontnomen was van de medeveroordeelde. Het hof oordeelde echter dat de veroordeelde wist dat het horloge was aangeschaft met uit misdrijf verkregen geld en dat hij derhalve wederrechtelijk voordeel had verkregen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op de waarde van het horloge, € 18.200,00. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn, werd de betalingsverplichting aan de Staat gematigd tot € 16.380,00. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003657-16
datum uitspraak: 6 februari 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 september 2016 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-520013-08 tegen de veroordeelde
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
adres: [adres].

Procesgang

De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 oktober 2014 veroordeeld ter zake van witwassen meermalen gepleegd (zaak A, feit 1 primair) en verduistering, gepleegd door een curator (zaak B). Dit arrest is op 10 november 2015 onherroepelijk geworden.
Het openbaar ministerie heeft in de ontnemingszaak bij inleidende vordering van 10 december 2013 gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van
€ 170.580,83. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 september 2016 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin dat het te ontnemen bedrag is geschat op een bedrag van € 18.500,00. De rechtbank heeft, gelet op het ontnemingsrapport en de overige inhoud van het dossier, begrepen dat de officier van justitie heeft bedoeld de vordering te wijzigen in € 18.200,00.
De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 26 september 2016 het wederrechtelijke verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 18.200,00 en de veroordeelde – gelet op de overschrijding van de redelijke termijn – de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.380,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de veroordeelde is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De raadsman heeft op 18 april 2017 een schriftelijk conclusie ingediend en deze ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2018 toegelicht. De raadsman heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat bij de veroordeelde sprake is geweest van wederrechtelijk verkregen voordeel, dan wel dat dit voordeel op ‘nul’ had moeten worden vastgesteld. De veroordeelde heeft een horloge gekregen van zijn partner [medeveroordeelde], dat aangeschaft is met middelen uit misdrijf afkomstig. [medeveroordeelde] is voor dat misdrijf berecht en het geld dat hij illegaal heeft verdiend – dus ook het geld waarmee het horloge is gekocht – is hem ontnomen. Het voordeel is derhalve reeds ontnomen en het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel verzet zich ertegen dat dat ook bij de veroordeelde gebeurt.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de veroordeelde niet over enig wederrechtelijk verkregen voordeel beschikt. Het horloge is voor een lening in onderpand gegeven, de lening is terugbetaald maar het horloge is nadien niet teruggegeven.
De advocaat-generaal heeft bij conclusie van 18 januari 2018 gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden vastgesteld op een bedrag van € 18.200,00 en dat het te ontnemen bedrag vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg op een bedrag van € 16.380,00 zal worden vastgesteld. De veroordeelde heeft een horloge van de medeveroordeelde [medeveroordeelde] gekregen ter waarde van € 18.200,00, terwijl hij wist dat het uit misdrijf afkomstig was. Door het desalniettemin te accepteren, heeft de veroordeelde zich schuldig gemaakt aan witwassen en betrof het horloge voor hem wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat het wederrechtelijk verkregen voordeel ná verkrijging teniet is gegaan, doet daaraan niet af. Dat het geld waarmee het horloge is gekocht wederrechtelijk verkregen voordeel voor de medeveroordeelde [medeveroordeelde] opleverde, doet evenmin ter zake. [medeveroordeelde] heeft zelf de keuze gemaakt het wederrechtelijk verkregen geld in 2007 te besteden aan een weg te geven horloge.
Het hof overweegt als volgt.
De veroordeelde heeft van de medeveroordeelde [medeveroordeelde] een horloge van het merk Patek Philippe ontvangen dat in januari 2007 voor een bedrag van € 18.200,00 door [medeveroordeelde] is aangeschaft met de wederrechtelijke opbrengst uit strafbare feiten gepleegd door [medeveroordeelde]. De veroordeelde is bij (onherroepelijk) arrest van 23 oktober 2014 van dit hof veroordeeld wegens het in de periode van 14 december 2007 tot en met 19 februari 2008 voorhanden hebben en gebruik maken van (onder meer) voormeld horloge, terwijl hij wist dat dit voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf. Daarmee staat vast dat de veroordeelde daadwerkelijk over het horloge heeft beschikt en heeft kunnen beschikken. Het daarmee verkregen wederrechtelijke voordeel zal bij hem dienen te worden ontnomen. Dat [medeveroordeelde] over het wederrechtelijk verkregen voorwerp ook – zij het kortstondig en eerder – daadwerkelijk de beschikking heeft gehad, maakt dit niet anders. Een en ander strookt met het reparatoire karakter (de ratio) van de ontnemingsmaatregel, te weten het zoveel mogelijk teniet doen van daadwerkelijk door de veroordeelde (wederrechtelijk) behaald voordeel.
De stelling van de verdediging dat het horloge in onderpand is gegeven, doet ook niet af aan het door de veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel, nu dit ná de verkrijging daarvan is geschied.
Het hof stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op de (niet betwiste) waarde van het horloge ad € 18.200,00. Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het hof zich gebaseerd op het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 3 december 2013, opgesteld door de rapporteur M.C. Princen waarin staat dat de aankoopwaarde van het horloge Patek Philippe € 18.200 is (zaakdossier G pagina G 5207) met als grondslag voor de ontneming het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 oktober 2014 in de strafzaak tegen de veroordeelde, waarnaar in het ontnemingsvonnis van de rechtbank van 26 september 2016 onder punt 4 wordt verwezen.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Het hof heeft geconstateerd dat bij behandeling in eerste aanleg van de ontnemingszaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Het hof zal, gelet daarop, in navolging van de rechtbank de betalingsverplichting met 10% matigen. Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.380,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 18.200,00 (achttienduizend tweehonderd euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 16.380,00 (zestienduizend driehonderdtachtig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. D.J.M.W. Paridaens, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 februari 2018.