In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte. De appellante, Stichting Albert Staete, gevestigd te Rotterdam, had een geschil met twee geïntimeerden over de huurovereenkomst van een pand dat in geschil was. De zaak was eerder behandeld in een tussenarrest op 19 juni 2018, waarin het hof de zaak naar de rol verwees voor een akte aan de zijde van de geïntimeerden. De stichting had op 31 juli 2018 een akte ingediend, waarin zij de schorsing van het geding en de hervatting ervan aanvoerde in verband met de overdracht van de eigendom van het pand aan een derde partij, [A]. De geïntimeerden voerden aan dat de akte van de stichting te laat was ingediend en dat er sprake was van bedrog, omdat [A] een bestuurder was van de makelaar van de stichting.
Het hof oordeelde dat de akte van de stichting niet te laat was en dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat er bedrog was gepleegd. Het hof concludeerde dat de huurovereenkomst beëindigd moest worden, omdat de renovatie van het pand niet mogelijk was zonder beëindiging van de huur. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met de verplichting voor de geïntimeerden om het pand binnen zeven dagen na betekening van het arrest te verlaten. Tevens werden de kosten van de ontruiming en de proceskosten aan de geïntimeerden opgelegd. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en wees de vorderingen van de stichting toe, met uitzondering van de vordering tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de ontruiming.