ECLI:NL:GHAMS:2018:4066

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
23-001201-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake medeplegen woninginbraak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was beschuldigd van medeplegen van woninginbraak op 12 juli 2015 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van diverse goederen, waaronder juwelen en elektronica, uit een woning aan de Noordhollandschkanaaldijk. Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 juli 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleit, onder verwijzing naar het ontbreken van bruikbare sporen tijdens het sporenonderzoek en de late ontdekking van bloedsporen in de woning. Het hof heeft echter vastgesteld dat de aangetroffen bloedsporen matchten met het DNA-profiel van de verdachte, wat leidde tot de conclusie dat hij betrokken was bij de inbraak. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak en inklimming. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 14 dagen en een werkstraf van 50 uren. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001201-18
datum uitspraak: 24 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-022610-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 12 juli 2015, te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de Noordhollandschkanaaldijk heeft weggenomen een of meer juwelendoosje(s) en/of een of meer siera(a)den en/of een of meer horloge(s) en/of een of meer televisie(s) en/of een of meer pakje(s) sigaretten en/of een of meer USB-stick(s) en/of een of meer cadeaukaart(en) en/of een of meer koptelefo(o)n(s) en/of een klok en/of een verrekijker en/of een fotocamera, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank.

Bespreking gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van een pleitnotitie vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde woninginbraak. De raadsvrouw heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Tijdens het sporenonderzoek in de woning op 12 juli 2015 zijn door de verbalisanten geen bruikbare sporen aangetroffen. Pas op 23 juli 2015 wordt door de aangever – na terugkomst van een vakantie – bloed aangetroffen in de woning. Een logische verklaring is dat de bloedsporen niet zijn achtergelaten bij de woninginbraak op 12 juli 2015. Op basis van de aangetroffen bloedsporen kan derhalve niet worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde woninginbraak. De verdachte dient vrijgesproken te worden wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 5 januari 2018 en het Mutatie rapport met registratienummer PL1300-2015158085-34 blijkt dat de op de vensterbank bij het inklimraam aan de binnenkant van de woning en op de trapspil van een inpandige trap aangetroffen bloedsporen matchen met het DNA-profiel van de verdachte. Gelet op de plek waar de bloedsporen zijn aangetroffen kunnen deze sporen naar het oordeel van het hof in beginsel worden aangemerkt als dadersporen. Het feit dat op 12 juli 2015 door verbalisanten geen bruikbare sporen in de woning zijn aangetroffen en de bloedsporen pas op 23 juli 2015 door de aangever – na terugkomst van een vakantie – worden opgemerkt, laat de mogelijkheid open dat de sporen op een later moment dan 12 juli 2015 in de woning zijn achtergelaten. Nu er bloedsporen van de verdachte in de woning zijn aangetroffen kort na de woninginbraak, ligt het op de weg van de verdachte om hier een verklaring voor te geven. De verdachte heeft bij de politie alsmede ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij nooit in de betreffende woning is geweest. Desgevraagd heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij mogelijk ooit wel eens uit nieuwsgierigheid bij een ingeslagen raam heeft staan kijken en het raam heeft aangeraakt. Het hof is van oordeel dat dit door de verdachte – pas in hoger beroep – geschetste scenario dermate speculatief is dat dit geen begin van aannemelijkheid oplevert. Het dossier biedt ook overigens geen aanknopingspunten voor het scenario dat de verdachte op een ander moment dan tijdens de woninginbraak bloedsporen in de woning heeft achtergelaten, zodat dit niet aannemelijk is geworden.
Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
Anders dan de kinderrechter acht het hof bewezen dat sprake is van medeplegen. Het hof acht daarvoor redengevend de waarnemingen en bevindingen van de verbalisanten naar aanleiding van een melding van een alarm in de woning aan de [adres 2] op 12 juli 2015 rond 5.20 uur. Verbalisanten nemen in de directe omgeving van deze woning vier jongens waar die met meerdere spullen in hun handen wegrennen als zij de politie zien. Twee jongens worden aangehouden: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Zij blijken bij hun aanhouding in het bezit van goederen (ongeopende pakjes tax free Marlboro sigaretten en meerdere sieraden) die later door aangever worden herkend als zijn eigendom. Bij de inbraak zijn veel goederen weggenomen, waaronder meerdere televisies die door verbalisanten in een bossage in de directe omgeving van de plaats delict zijn aangetroffen. Op de vluchtroute van de wegrennende verdachten wordt verder onder meer een – inmiddels vernielde – klok gevonden die aangever herkent als de zijne. Op grond van deze waarnemingen en bevindingen in samenhang met de aangetroffen bloedsporen van de verdachte in de woning komt het hof tot de conclusie dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 juli 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de Noordhollandschkanaaldijk heeft weggenomen juwelendoosjes, sieraden, horloges, televisies, pakjes sigaretten, een cadeaukaart, een koptelefoon, een klok, een verrekijker en een fotocamera, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 14 dagen met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt begeleiding door IFA.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Woninginbraken veroorzaken niet alleen materiële en emotionele schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de slachtoffers. Het is voor de slachtoffers zeer onaangenaam om te moeten leven met de wetenschap dat vreemden in de woning zijn geweest en persoonlijke bezittingen hebben doorzocht en weggenomen. De verdachte heeft bovendien met het plegen van deze inbraak er blijk van gegeven zich te laten leiden door zucht naar geldelijk gewin en geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Door zijn handelen heeft de verdachte daarnaast bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een Rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 29 maart 2018. In geval van strafoplegging acht de Raad een werkstraf het meest passend voor de verdachte. De Raad adviseert geen oplegging van een meldplicht bij de jeugdreclassering met toezicht en begeleiding, omdat een eerder toezicht nog loopt tot maart 2019.
Voorts heeft de deskundige [naam], gezinsmanager, ter terechtzitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. De verdachte gaat op dit moment wel naar school, maar verzuimt veel. Hij is niet goed in het nakomen van afspraken en komt vaak te laat. Als hij op school verschijnt dan doet hij goed zijn best en presteert ook goed.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juni 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogensdelicten.
Het hof heeft bij de strafoplegging voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur alsmede een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof ziet geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden nu er nog toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering loopt tot maart 2019.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
14 (veertien) dagen.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. A.M. Kengen en mr. A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juli 2018.
mr. Iedema is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]