ECLI:NL:GHAMS:2018:4056

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
2 november 2018
Zaaknummer
23-003896-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzetheling met betrekking tot gestolen kledingstukken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor opzetheling van gestolen goederen, in dit geval kledingstukken. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 31 oktober 2017, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 juli 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de staandehouding onrechtmatig was en dat bewijsuitsluiting diende te volgen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de staandehouding rechtmatig was, gebaseerd op de feiten en omstandigheden die de verbalisanten hadden waargenomen, waaronder de nerveuze indruk van de verdachte en het feit dat medeverdachten volle rugtassen droegen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 september 2017 te Amsterdam goederen, te weten kledingstukken, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze goederen door misdrijf verkregen waren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van het voorarrest. Tevens is er een onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen tas bevolen, die was gebruikt om de gestolen goederen te vervoeren. De beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003896-17
Datum uitspraak: 14 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-192252-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed te weten (een) kledingstuk(ken) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat sprake is van een onrechtmatige staandehouding en derhalve bewijsuitsluiting dient te volgen.
Het hof overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant] van 27 september 2017 kan worden afgeleid dat de volgende feiten en omstandigheden voor de verbalisanten redengevend zijn geweest voor het aannemen van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, waardoor zij meenden de verdachte overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen staande te kunnen houden:
  • de verdachte maakte een nerveuze indruk door continu om zich heen te kijken;
  • de medeverdachte [medeverdachte 1] droeg een volle rugtas;
  • bij het weglopen van de verdachte droeg hij ineens een volle rugtas, terwijl hij deze daarvoor niet bij zich had;
  • de medeverdachte [medeverdachte 2] droeg een volle rugtas;
  • een half uur eerder had op het Olympiaplein een straatroof plaatsgevonden.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat bovengenoemde feiten en omstandigheden tezamen en in onderling verband bezien voldoende grond opleveren voor een verdenking van een strafbaar feit in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), waarop de verbalisanten de verdachte op grond van artikel 52 Sv staande mochten houden. De staandehouding is mitsdien rechtmatig geweest en van een vormverzuim is derhalve geen sprake. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 september 2017 te Amsterdam, goederen, te weten kledingstukken voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht te volstaan met het opleggen van een geldboete.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De situatie waarin de verdachte het onderhavige feit heeft begaan, ligt anders dan hetgeen de raadsvrouw tot te nemen uitgangspunt voor de strafoplegging heeft bepleit. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling door jassen voorhanden te hebben waarvan hij ten tijde van het verkrijgen wist dat deze gestolen waren. Eén van de medeverdachten had bovendien een geprepareerde tas bij zich en zij trokken duidelijk gedrieën op in hun wens tot zelfverrijking. De diefstallen die aan deze heling voorafgingen, hebben inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de eigenaar en bezorgen maatschappelijke overlast. Door heling wordt in een afzetmarkt voor deze goederen voorzien, waarbij ook indirect van het misdrijf van een ander wordt geprofiteerd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 juli 2018 is hij tweemaal eerder ter zake van soortgelijke feiten veroordeeld, waarvan één veroordeling al onherroepelijk was op moment van plegen van het onderhavige delict.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, namelijk de geprepareerde tas. Deze zal aan het verkeer worden onttrokken. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat geprepareerde tassen plegen te worden gebruikt om ongehinderd gestolen goederen door en of langs detectie poortjes te brengen. Op die grond kan worden gezegd dat het ongecontroleerde bezit van zo een tas afbreuk doet aan een effectieve voorkoming van het plegen van vermogensdelicten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten 1 STK Tas.
Gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Jas, aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken eigenaar: [bedrijf];
- 1 STK Jas, aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken eigenaar: [bedrijf].
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J.D.L. Nuis en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 augustus 2018.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.