ECLI:NL:GHAMS:2018:4052

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
2 november 2018
Zaaknummer
23-003173-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in een hennepteeltzaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De politierechter had de veroordeelde verplicht tot betaling van een bedrag van € 36.782,24 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 juli 2018 heeft de advocaat-generaal de vordering herhaald, terwijl de raadsman van de veroordeelde betoogde dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel was, omdat de hennepplanten door schimmel waren aangetast. Het hof heeft echter vastgesteld dat er geen bewijs was voor de stelling dat de oogst was mislukt en dat de aangetroffen hennepresten geen aanleiding gaven tot het vermoeden van aangetaste planten. Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de aangetroffen hennepplanten en de bijbehorende kosten, en heeft geconcludeerd dat het geschatte voordeel € 36.782,24 bedraagt.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd, waarbij het hof heeft overwogen dat de draagkracht van de veroordeelde niet voldoende was onderbouwd om de betalingsverplichting te verlagen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op het eerder genoemde bedrag van € 36.782,24.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003173-17
Datum uitspraak: 14 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 augustus 2017 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
15-700421-15 tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 36.782,24.
De veroordeelde is bij – inmiddels onherroepelijk – vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 augustus 2017 veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal in de periode van 15 april 2015 tot en met 23 juni 2015.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 25 augustus 2017 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 36.782,24 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere motivering van de beslissing komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 36.782,24 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal heeft hierbij het standpunt ingenomen dat de veroordeelde één oogst heeft gehad.
De raadsman heeft zich in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad, omdat er helemaal geen verdiensten uit een oogst zijn geweest. Hij heeft daartoe namens de veroordeelde aangevoerd dat de planten waren aangetast door schimmel en andere problemen, waardoor de hennepplanten niet tot wasdom hebben kunnen komen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de elektriciteitskosten van de opbrengst in mindering dienen te worden gebracht. Deze kosten zijn thans nog niet door de veroordeelde voldaan, maar zullen vroeg of laat door hem moeten worden betaald.
Het hof overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat op 24 juni 2015 in het bedrijfspand van de veroordeelde in kweekruimte 1 een hoeveelheid van 204 plantenpotten met resten van hennepplanten zijn aangetroffen. In kweekruimte 2 zijn 228 plantenpotten met hennepresten aangetroffen. [1] Niet is gebleken dat de planten zouden zijn aangetast door schimmel dan wel dat er andere problemen zijn geweest, waardoor de oogst zou zijn mislukt. De bevindingen ter plaatse zijn gedetailleerd vastgelegd en daaruit blijkt in het geheel niet dat de hennepresten aanleiding hebben gegeven tot een vermoeden van aanwezigheid van aangetaste planten door ziekte. Het dossier biedt aldus geen steun voor het standpunt van de veroordeelde en ook overigens is dit standpunt niet onderbouwd of aannemelijk geworden. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
Wel acht het hof onvoldoende aannemelijk geworden dat de veroordeelde naast deze oogst nog een eerdere oogst heeft gehad. Nu de oogst heeft plaats gehad in de in de strafzaak bewezen verklaarde periode, is het te ontnemen voordeel afkomstig uit het inmiddels onherroepelijk bewezen verklaarde.
Opbrengst
In kweekruimte 1 zijn 204 potten op een kweekoppervlakte van 15 m² aangetroffen. Per m² stonden 14 potten. [2] In kweekruimte 2 zijn 228 potten op een kweekoppervlakte van 15 m² aangetroffen, waarbij er per m² 16 potten stonden. [3] Het hof ontleent de prijs per gram hennep aan de algemene uitgangspunten die zijn opgenomen in het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van 1 november 2010 (BOOM-rapport).
Kosten
Omdat de elektriciteitskosten nog niet door de veroordeelde zijn betaald, ziet het hof niet reeds nu aanleiding deze kosten in mindering te brengen. Het hof zal met betrekking tot de inkoopprijs van de stekken, overige variabele kosten en afschrijvingskosten uitgaan van hetgeen in het BOOM-rapport is opgenomen.
Gelet op het voorgaande wordt de berekening als volgt.
Opbrengst
Kweekruimte 1
204 potten x 28,6 (14 potten per m²) 5834,4 gram hennep
5834,4 gram hennep x € 3,28 € 19.136,83
Kweekruimte 2
228 potten x 27,7 (16 potten per m²) 6.315,6 gram hennep
6.315,6 gram hennep x € 3,28
€ 20.715,17 +
Totale opbrengst: € 39.852,00
Kosten
Kweekruimte 1
Inkoopprijs stekken (204 x € 2,85) € 581,40
Overige variabele kosten (204 x € 3,33) € 679,32
Afschrijvingskosten (204 planten) € 200,00
Kweekruimte 2
Inkoopprijs stekken (228 x € 2,85) € 649,80
Overige variabele kosten (228 x € 3,33) € 759,24
Afschrijvingskosten (228 planten)
€ 200,00 +
Totale kosten: € 3.069,76
Het wederrechtelijk verkregen wordt geschat op: € 39.852,00 - € 3.069,76 =
€ 36.782,24.

Verplichting tot betaling aan de Staat

De raadsman heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de veroordeelde veel schulden heeft. Daarnaast heeft de veroordeelde medische complicaties waardoor hij niet meer kan werken. In ieder geval zijn de mogelijkheden voor de veroordeelde om een nieuwe start te maken en inkomsten te genereren beperkt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde zich nog moet inspannen om in ieder geval een gedeelte van het wederrechtelijk verkregen voordeel terug te kunnen betalen. Louter het bestaan van een schuldenlast en fysieke beperkingen betekent niet dat de veroordeelde nu en in de toekomst naar redelijke verwachting niet over draagkracht beschikt dan wel zal beschikken.
Het hof overweegt als volgt. In het ontnemingsgeding kan de draagkracht alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld indien
aanstondsduidelijk is dat de betrokkene op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Uit hetgeen daartoe is aangevoerd en overigens over de persoon van de veroordeelde is gebleken, is dat niet (aanstonds) aannemelijk geworden. Daarbij is van belang dat het openbaar ministerie de mogelijkheid heeft om de veroordeelde gedurende de voor de ontnemingsmaatregel geldende verjaringstermijn onbeperkt uitstel van betaling dan wel betaling in termijnen toe te staan, en dat de veroordeelde op grond van artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering vermindering dan wel kwijtschelding van het door het hof vastgestelde bedrag kan verzoeken. Er is, in elk geval in dit stadium, onvoldoende reden om reeds nu op grond van de draagkracht van de veroordeelde de betalingsverplichting op een lager bedrag dan het geschatte voordeel vast te stellen.
Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 36.782,24.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 36.782,24 (zesendertigduizend zevenhonderdtweeëntachtig euro en vierentwintig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 36.782,24 (zesendertigduizend zevenhonderdtweeëntachtig euro en vierentwintig cent).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J.D.L. Nuis en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 augustus 2018.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal Aantreffen hennepkwekerij met nummer PL1100-2015142159-1, op 24 juni 2015 opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], dossierpagina 6.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij met nummer PL1100-2015142159-1, op 26 juni 2015 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], dossierpagina 83.
3.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij met nummer PL1100-2015142159-1, op 26 juni 2015 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], dossierpagina 85.