ECLI:NL:GHAMS:2018:3822

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2018
Zaaknummer
17/00517, 17/00518
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslagen loonheffing na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, is het hoger beroep van belanghebbende, [X] B.V., aan de orde na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft de naheffingsaanslagen loonheffing die zijn opgelegd voor de jaren 2012 en 2013. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 31.681 voor 2012 en € 26.581 voor 2013. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de inspecteur deze aanslagen. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar het Gerechtshof Den Haag bevestigde deze uitspraak. Belanghebbende ging in cassatie bij de Hoge Raad, die het beroep gegrond verklaarde en de zaak ter verdere behandeling verwees naar het Gerechtshof Amsterdam.

Na verwijzing heeft het Hof partijen in de gelegenheid gesteld om schriftelijke reacties in te dienen. De inspecteur heeft op 26 september 2018 per brief laten weten dat de naheffingsaanslagen zullen worden ingetrokken. Belanghebbende heeft hiermee ingestemd en verzocht om zo spoedig mogelijk uitspraak te doen. Het Hof heeft vastgesteld dat er geen geschil meer is over de naheffingsaanslagen, waardoor het hoger beroep van belanghebbende gegrond is.

Het Hof heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 2.503,50 bedragen. Tevens is de inspecteur gelast om het betaalde griffierecht van in totaal € 828 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 9 oktober 2018 door de vierde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 17/00517 en 17/00518
9 oktober 2018
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van
[X] B.V. te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigden drs. S. Metsers en mr. dr. C.W.M. van Ballegooien)
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk SGR 15/1554 en SGR 15/1555 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding voor verwijzing

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd van € 31.681 en over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag loonheffing van € 26.581 (hierna: de Naheffingsaanslagen).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de Naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 juli 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:8689) ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. Bij uitspraak van 6 juli 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:2012) heeft het Gerechtshof Den Haag de rechtbankuitspraak bevestigd.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 22 september 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2436; hierna ook het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het arrest verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof).

2.Loop van het geding na verwijzing

2.1.
Belanghebbende en de inspecteur zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest in te dienen. Bij brief van 7 november 2017 heeft belanghebbende van deze gelegenheid gebruik gemaakt en de inspecteur bij brief van 8 november 2017.
2.2.
Op 16 april 2018 heeft het Hof nadere stukken van belanghebbende ontvangen.
De inspecteur heeft afschriften hiervan ontvangen.
2.3.
Het Hof heeft partijen op 4 april 2018 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 26 juni 2018.
2.4.
Op 4 juni 2018 heeft het Hof partijen bericht dat de onder 2.3 vermelde zitting geen doorgang zal vinden en dat een nieuwe zitting is gepland op 9 oktober 2018.
2.5.
Op 18 september 2018 heeft het Hof nadere stukken van belanghebbende ontvangen.
De inspecteur heeft afschriften hiervan ontvangen.
2.6.
Op 26 september 2018 heeft de inspecteur het Hof bij brief bericht dat de Naheffingsaanslagen zullen worden vernietigd. Belanghebbende heeft hiervan een kopie ontvangen.
2.7.
Belanghebbende heeft bij brief van 2 oktober 2018 gereageerd op de brief van de inspecteur van 26 september 2018.
2.8.
Het beroep is behandeld ter zitting van het Hof op 9 oktober 2018. Met bericht van verhindering zijn partijen niet verschenen.

3.Tussen partijen vaststaande feiten

3.1.
Op 26 september 2018 heeft de inspecteur het Hof per brief het volgende bericht:
“Na intern overleg is besloten (dat) de naheffingsaanslagen over de jaren 2012 en 2013 (…) worden ingetrokken.”
3.2.
Op 2 oktober 2018 heeft de gemachtigde het Hof geschreven dat hij instemt met de vernietiging van de Naheffingsaanslagen en het Hof verzocht zo spoedig mogelijk uitspraak te doen.

4.Geschil in hoger beroep

4.1.
Na verwijzing was (aanvankelijk) in hoger beroep in geschil of belanghebbende voor bepaalde werknemers met betrekking tot de jaren 2012 en 2013 voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs.
4.2.
Na de brief van de inspecteur van 26 september 2018 is er met betrekking tot de Naheffingsaanslagen geen geschil meer en is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.
5. Kosten
5.1.
In de omstandigheid dat belanghebbende zich (1) in bezwaar, (2) in beroep bij de rechtbank, (3) in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag en (4) na verwijzing bij het Hof heeft moeten verweren in een na verwijzing gegrond bevonden beroep, ziet het Hof aanleiding voor een veroordeling van de inspecteur in de kosten gemaakt in de procedure op de voet van artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht .
5.2.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit jo de bijlage bij het Besluit, stelt het Hof de voor de proceshandelingen toegekende punten als volgt vast:
  • 1 punt voor indienen bezwaarschrift;
  • 1 punt voor indienen beroepschrift bij rechtbank;
  • 1 punt voor verschijnen ter zitting van de rechtbank;
  • 1 punt voor indienen hoger beroepschrift bij Gerechtshof Den Haag;
  • 1 punt voor verschijnen ter zitting van de Gerechtshof Den Haag;
  • 0,5 punt voor schriftelijke inlichtingen na verwijzing,
derhalve in totaal op 5,5 punten.
Het bedrag van de proceskosten stelt het Hof overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op in totaal [1 x € 249 (bezwaarfase) + 4,5 x € 501 (beroeps- en hoger beroepsfase) x 1 (wegingsfactor) = ] € 2.503,50.
5.3.
Het Hof constateert voorts - anders dan belanghebbende veronderstelt - dat de kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand van het geding in cassatie reeds zijn vergoed.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de Naheffingsaanslagen;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.503,50;
  • gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 331 (beroep bij de rechtbank) en € 497 (hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag), in totaal € 828 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. P.F. Goes, voorzitter, M.J. Leijdekker en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 9 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.