ECLI:NL:GHAMS:2018:3621
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot omgang biologische vader; geen family life of private life in de zin van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot omgang van een biologische vader met zijn dochter. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, was niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank in zijn verzoeken om een omgangsregeling en informatieregeling met betrekking tot zijn dochter, [kind c]. De vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, had op haar beurt een incidenteel appel ingediend. De man betoogde dat er sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking, maar het hof oordeelde dat de biologische verwantschap alleen niet voldoende was om te spreken van 'family life' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof concludeerde dat de man onvoldoende had aangetoond dat er bijkomende omstandigheden waren die een nauwe persoonlijke betrekking rechtvaardigden. De man had geen contact met [kind c] gehad sinds haar geboorte en had geen intentie getoond om een relatie met haar op te bouwen. De rechtbank had de man terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken, en het hof bekrachtigde deze beslissing. De kosten van het DNA-onderzoek werden door het hof ook bij helfte verdeeld tussen de man en de vrouw, omdat de juridische werkelijkheid niet overeenkwam met de biologische werkelijkheid, mede door toedoen van de vrouw. De uitspraak benadrukt het belang van een daadwerkelijke betrokkenheid van de biologische vader bij het leven van het kind om aanspraak te kunnen maken op omgang.