4.1.De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil in eerste aanleg het volgende overwogen en beslist (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) :
“6. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waardes niet te hoog heeft vastgesteld.
7. Met de door hem overgelegde taxatiematrix heeft verweerder aan deze op hem rustende bewijslast voldaan. De in de matrix opgenomen vergelijkingsobjecten zijn kort vóór of na de waardepeildatum verkocht en wat type, ligging en omvang betreft voldoende vergelijkbaar met de woningen. Dat deze vergelijkingsobjecten goed met de woningen vergelijkbaar zijn, is door eiser ook niet bestreden. De verkoopprijzen van de referentieobjecten kunnen dan ook dienen ter onderbouwing van de waarde van de woningen. Voorts heeft verweerder voldoende en op inzichtelijke wijze rekening gehouden met de verschillen tussen de woningen en de vergelijkingsobjecten.
8. De door eiser genoemde, op 29 mei 2015 gerealiseerde, verkoopprijs van de woning met huisnummer 10 kan daaraan niet afdoen, nu deze woning als verhuurd pand is verkocht aan degene die de woning op dat moment als huurder bewoonde. Overeenkomstig vaste jurisprudentie voldoet een verkoop een verhuurde woning niet aan de eisen bedoeld in artikel 17 van de Wet WOZ en kan een dergelijke verkoop daarom niet als onderbouwing worden gebruikt voor de vaststelling van een WOZ-waarde. Bovendien is niet in geschil dat deze woning onderhands en niet op de openbare markt verkocht. Ook om die reden kan deze verkoop niet als onderbouwing dienen. Evenmin kan eisers stelling dat hij aanvankelijk de op dat moment niet-verhuurde woning met huisnummer 4 te koop heeft aangeboden, maar dat hij er niet in slaagde daarop een aantrekkelijk bod te krijgen, leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Bij een waardering van een woning aan de hand van de vergelijkingsmethode kunnen slechts de verkoopprijzen van daadwerkelijk rond de waardepeildatum verkochte woningen een rol spelen en dienen vraagprijzen buiten beschouwing te blijven.
9. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de waardes van de woningen noch de daarop gebaseerde aanslagen te hoog zijn vastgesteld.”
Standpunt belanghebbende
4.2.1.In hoger beroep heeft belanghebbende betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat volgens vaste jurisprudentie een verkoop aan ‘de zittende huurder’ niet voldoet aan de vereisten van artikel 17 van de Wet WOZ. In dat verband heeft belanghebbende gesteld dat hij in zijn conclusie van repliek heeft gewezen op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 augustus 2014, nr. 13/00552 tot en met 13/00555, ECLI:NL:GHARL:2014:6178, waarin is geoordeeld dat een dergelijk verkoopcijfer mede ten grondslag kan liggen aan de te bepalen WOZ-waarde. Ten onrechte heeft de rechtbank deze uitspraak niet in haar oordeel betrokken, aldus nog steeds belanghebbende. Standpunt heffingsambtenaar
4.2.2.De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank terecht het standpunt van belanghebbende, inhoudende dat bij de bepaling van de waarde van de woningen het verkoopcijfer van het pand [straat X] nr. 10 als uitgangspunt dient te worden genomen, heeft verworpen.
4.2.3.Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waarden van de woningen niet tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Het Hof maakt dit oordeel alsmede de gronden waarop dit berust, tot het zijne. In verband met hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd voegt het Hof hier nog het volgende aan toe.
4.2.4.Anders dan belanghebbende kennelijk veronderstelt heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn uitspraak van 5 augustus 2014 niet geoordeeld dat de bij de verkoop aan de zittende huurder bedongen verkoopprijs kan worden aangemerkt als de ingevolge artikel 17 van de Wet WOZ in aanmerking te nemen waarde. Volgens het op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gevolgde arrest van de Hoge Raad van 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015: 1087, r.o. 2.2.1, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat de omstandigheid dat een dergelijke verkoopprijs niet tot uitgangspunt kan worden genomen, niet betekent dat daaraan geen enkele bewijskracht kan worden toegekend bij de beoordeling van de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde.
4.2.5.Voor het onderhavige geval betekent voormelde jurisprudentie dat het door belanghebbende aangevoerde verkoopcijfer van het pand [straat X] nr. 10 van enig belang kan zijn bij de bepaling van de waarde van de (overige) woningen gelegen in de [straat X] te Alkmaar.
Met de taxatieverslagen en de daarin genoemde verkooptransacties heeft de heffingsambtenaar evenwel aannemelijk gemaakt dat het verkoopcijfer van het pand [straat X] nr. 10 aanzienlijk afwijkt van de verkooptransacties van de vergelijkingsobjecten die hij heeft gebruikt. Daarbij voorts in aanmerking nemend dat het pand [straat X] nr. 10 aan de zittende huurder is verkocht, heeft de heffingsambtenaar de verkoop van dat pand op goede gronden buiten aanmerking gelaten.